Den distelvink(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 16] [p. 16] Liefdens oog-wit. Stemme: Doen Arethusa moê quam, &c. 1. DE lokkende lonk jes Van 't bruyne licht, Uw's Lodderlijk gesicht, Zijn machtig (door Het blinde-wicht) De vurige vonk jes Van kuysse min: Te storten in mijn sin: Te stellen voor Diens groot gewin: Mits dat-se zijn Gelijk twee starren, Wiens tintel-glans (Als kristalijn) My 't hart verwarren: In 't glinsteren thans. 2. U wangen als Roosjes, (By lely-blaan, En met den dau belaan) Zijn lieffelijk, En schoon om-vaan, Met levende bloosjes: Een soete geur, Is besig in de Keur, Van haar (konstrijk) Gemengde-kleur. De liefde schijnt Dat op u Lipjes So gonstig speeld: De minne pijnt Diens teed're tipjes Tot minnens beeld. [pagina 17] [p. 17] 3. U Effene tanden (Als elpen been, Seer wel en net besneên) Zijn voor geen lugt, Noch oog gemeen: Daar tusschen die randen Den Nectar vloeyt, Met d' Ambrozijn besproeyt, Uw's aassems-vlugt: Hier door vermoeyt. Het swierend' waas Uw's blonde lokjes (Gelijk een krans) Zijn minnens aas, En liefdens brok jes, An 't net, voor Mans. 4. U aardige leden So wel gestelt, Zijn voechchelijk verselt, Met ware deugt Die wijs heyt melt. U waardige zeden, U detigheyt (Gehuwt an 't rijp beleyt) Doen dat u jeucht De outheyt vleyt. Dies ik die u Hoedanigheden Door-sie te recht Wensch billijk nu Met u te treden In d' hoge Echt. Vorige Volgende