Den distelvink(1649-1650)–Jacob Steendam– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Cammillis klacht, An Phillis. Stemme: Ach waar mach mijn, &c. 1. WElige Phillis, Dartele vrouwe, Die u Cammillis Wikkelt in rouwe En in 't verdriet: Mits dat gy (vluchtig) Van hem vliet: Waarom vriendinne Wilt ghy dus vlugten, Voor die sijn minne (Droevig met sugten) U heeft betoond? Treurig, en dugtig: Daar gy woond, In 't klaver groene-veld, Als hy daar met geweld Op dees' sijn fluyt: (Met naar geluyt) Blies dit eenich vaarsje uyt. 2. Phillis heeft heden, 't Harte gestolen: In hare reden, Doet sy my dolen: En 't soet gesang'. Phillis haar singen [pagina 14] [p. 14] Maakt my bang': Phillis haar spelen Dwingt my tot schreyen, Phillis haar quelen Doet my haar vleyen Om weder-min: So sonderlingen Om 't gewin Van haar seer soet anschijn, 't Geen my parst (met veel pijn) Dat ik om Heur Quijn, ende treur: Swervende vast om haar deur. 3. Duysenden reysen, (Zijnde gedwongen Door mijn gepeysen,) Heb ik gesongen Dit klachtig vaars: 't Wijl men gebruyken Most de kaars. Kan dan mijn lopen, Kan dan mijn rennen, Kan dan mijn hopen, Nimmer doen mennen U voetjes; ras? Die dus doen duyken 't Teed're gas: So roep ik dan tot wraak Den Rechter van dees' saak; Mits gy verwoet, My sterven doet Door de reyne liesde soet. Vorige Volgende