Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekendVan Mevr. de wed. A. Kleyn-Ockerse.XX. Wageningen 19 Novr 1807Ga naar voetnoot1):Mevr. Kleyn wil proza en gedichten van haar en haar man drukken. ‘Voor eerst, moet ik U vragen: wat zegt ge van dit plan? - en zou het wel goed zijn om prosa en poëzij in een bundeltje te laten drukken, wijl wij dit voorheen nooit deeden, en dit deeltje toch in zeker opzicht als een vervolg op de vorig uitgegevene moet zijn’.... Ze vraagt of ze haar gedichten van tijd tot tijd onder Staring's ‘Critiesch oog’ mag brengen ‘ter beschaving in taal, maat, in juistheid en wending der Ideën: in één woord, om er zonder verschooning mede te handelen, als of ze uw eigene waren - ik voel het lastige en stroeve van deeze taak voor U! maar ik durf niets uitgeven, zonder dat het eerst een kunstkundig dichterlijk oog gepasseerd heeft. - Gij voelt mijn Vriend! hoe veel ik ook hier in, in mijn lieve Kleyn misse. Hij omvatten elk denkbeeld van mij, met zijn geheele ziel! - maar die dagen van sympathetische liefde zijn voor mij voorbij, tot dat ik hem zal weerzien, aan wien mijn geheele ziel hangt! hoe waar zijn uwe schoone regels die dit denkbeeld bevatten: de dood rekt de band der tedere reine liefde, maar scheurt ze niet!Ga naar voetnoot2) - o neen! dat kan hij niet! - maar ik stap van dit voor mij zoo gevoelig onderwerp af’.... Haar zoon heeft in Parijs les van David. | |
XXI. Leyden 27 Septr. '19Ga naar voetnoot3):Zeer waerdige Vriend!
Vergun mij deeze oude eenvoudige toon der Vriendschap, aan het hoofd | |
[pagina 339]
| |
onzer brieven, met mijn Kleyn en mij te vooren gewoon. Uw brief heeft ook mij zeer veel genoegen gedaan, omdat ik door Uw eigen hand, eens iets van uwe lieve Echtgenoote en Kinderen en u zelve hoorden, en ook de zoo eigene klank van uwe Lier! Ja mijn Vriend! mijn hart dankt U voor het lieve vers, daar U mij een afschrift van zond, en ik verblij mij innig, dat ons eenstemmig godsdienstig gevoel ons onderling daar heenen voert waar rust en zaligheid den Christen verbeid - die strekking heeft uw lief, naif vers - in den ouden trant van Cats Zinnebeelden - regt schoon! het eind-Couplet is voortreflijk!Ga naar voetnoot1) - Gij zijt zeer gelukkig in de navolgingen van de trant van vader Cats. Uw Hoop verloren, trouw bewaardGa naar voetnoot2), blijft altijd een meesterstuk, het is hier ontelbaar dikwijls, als zoodanig geroemd. En ik behoef u dan niet te zeggen, hoe veel roem ik er dan op draag, dat de Dichter een vriend van mij is. Ik gevoelden bij het leezen van uw hartelijke brief, en vers, dat tot de waare vriendentoon iets meer behoord, dan de koude, zoogenaamde vriendschappelijke verkeering, die men hier met de geletterde Heeren heeft. Zij noemen zich vrienden, maar hunne ruime, wijde Togaas, die zeer ligt wind vatten, zetten zich zoo breed uit, dat men hun niet dan op een zeer aanmerkelijke afstand naderen kan, althans zóó, dat men hunne vrienden hand niet bereiken kan! Neen mijn vriend! het is het waer gevoel niet, dat men hier vind. Ik weet niet wat het is, maer ik geloof, dat men gaerne, bij eene vrouw, ook het kleinste sprankje genie, uitgedoofd zag, althans Professor BorgerGa naar voetnoot3) betoogden laast, dat het voor eene vrouw genoeg waere, als zij goed aardappelen kon schillen. Ik eindigde ons gesprek, met te zeggen, dat ik God dankten, dat ik bij mijn Kleyn, en zommige andere mannen van uitmuntende verdiensten, betere gedachten omtrend den adeldom der Vrouw aangetroffen hadt’.... Zij zendt kindergedichtjes en heeft de ‘Glockentöne’ van Strausz vertaald.Ga naar voetnoot4) ‘En wat heeft het Vaderland van zijn geliefden Dichter Staering te wagten? Geeft mijn vriend niet eens een bundel gedichten uit? losse stukjes in maandwerken las ik steeds met vurig genoegen, maar zag zoo gaern eens weder een geregelde bundel, daar wordt door veelen na verlangd, en dien wensch moet ik u uit onderscheiden monden overbrengen. Uwe portefeuille, zal genoeg bevatten. Onthou het eene U steeds hoogschattende kring, en daer onder, uwe beste vrienden niet. | |
[pagina 340]
| |
Uwe schets van het stille huislijk leven, agter den Logchemschen berg, is zeer aanminnig en hertlijk gaerne had ik voor enige uuren de ring van Gyges eens, om u zoo in uwen lieven huiskring te bespieden, ik zelve bemin het land te veel boven de stad, om er niet alles in te vinden, en ik wil u ook niet aftrekken, van Uwe stille Land- en huis-toneeltjes; ze zijn in mijne schatting meer dan kroon en scepter waerd!’.... |
|