Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekend
[pagina 330]
| |
Van Mr. A. Op ten Noort.XIII. [Mei 1787]:Ga naar voetnoot1)‘Ik ween, ik beef van - ik weet niet, - is het van vreugd - over uwe hemelsche, en alle andere troost uitwisschende briev - eenige harte vrind! Kont ge eens in mijn hart zien, ik weet, ge zond volkomen met mij tevreden zijn, - doch U die gevoelens uitdrukken! dat kan ik niet. - Hebt gij den redelijken ook beweent mijn beste? - of mij dat troost kan geeven? - van ù beweend, en mij geen troost geven! - èène traan van U meer, als alle de troostredenen en deelnemende traanen van alle de geene, die ik in deeze tijd, heb aangehoort, en zien storten? - mijne arme moeder! - jaa vergeef het mij - ik heb haar - ik kon niet anders - de briev laten leezen - vergeef het mij - o hoe veele traanen zijn er opgestort - maar hoeveel verlichtende, verblijdende traanen. - Zij verseekert U van haare oprechte hoogachting - Zij ziet U aan, als een vrind, aan wien haar zoon onuitspreekelijke verpligting heeft - en zij doet het met regt. - Naar Duitschland! - het lang gevreesd voorneemen is dan genoomen!.... mijn bijzijn missen! lieve vrind, duizende van zulk zoort zijn er te vinden, maar ik ùw bijzijn missen! den altijd vrolijken, en met een leerzaamen, vrindelijken Staring - o hoe kermt mijn bang hart! - Daar is maar één éénige Staring. Uw tooneeltje van den hof, gelukkige! is verrukkent - mijn gansche ziel is er geweest - ik benijde U - neen - ik wensch vuurig om die zalige uuren noch eens weer met U, beste vrind! te deelen, hong het volkomen van mij af, was het niet tot vreugd van mijn lieve moeder, met arendsvleugelen vloog ik naar U toe’.... | |
XIV. Campen le de Juillet 1787:‘Ainsi l'été s'envole, cher ami! saus en jouir! - depuis que je vous ai quitté, muré dans les villes, je n'ai pas encore en de ces jours calmes et serains, qu'inspire une douce amitié - qu'inspire la campagne’. Er wordt alleen over politiek gesproken. ‘Cette politique me tue - GesnerGa naar voetnoot2) m'est souvent un asijle contre tous ces maux, mais c'est toujours sous ce fichu toit, qu'on doit lire ce Gesner campagnard.’ Van het gaan naar Göttingen kan voor hem niets komen, hun vriendschap moet onverzwakt blijven. | |
[pagina 331]
| |
‘Souvent, quand je lis Gesner, et savoure ces idées simples et touchantes, je me dis - c'est Staring, qui vous procure tout ce plaisir - c'est lui, qui a rectifié le peu de gout, que vous aviez encore - Sans lui l'idée ne vous auroit peut être jamais prise d'apprendre l'allemand’.... | |
XV. BonenburgGa naar voetnoot1) de 5 Sept. 1788:‘Courage!.... naa storm komt zonneschijn - uw briev is ontsachelijk zwart - nog ééne winter, en dan vliegt ge terug in de armen van warme, warme vriendschap, van moederlijke liefde, dan zingen wij’.... Staring zal dan veel vertellen en ze zullen spreken over de toekomst en over Harderwijk: ‘De plaats tot alle deeze verrichtingen is reeds uitverkoren - onder een grote lindeboom bij een opene plaats aan de griftGa naar voetnoot2) - over dezelve legt een schoon rijk koornveld - een plaats, waar ik de eerstelingen van den dag meestijds aan God pleeg op te offeren dikwils aangevuurt door de harpenklank van den zacht- en hoog denkenden Klopstok - een plaats, daar ik dikwijls voor mijn lieve Staring gebeden heb - uw plaats an die quelle is pittoresc romanesc schoon - ik ben er geweest op de vleugelen der vriendschap.... God verhore toch onze wenschen!! en waarom mìjn lieve! zou Hij dit niet doen. Hij, die euwige, onuitputbare liefde is’.... Hij vraagt inlichtingen over Weerts. Zijn vacantie was heerlijk, hij moet nu weer terug ‘maar ìk gelukkige! vind na alle schijn Schacht, Van Geuns, uwe beminlijke moeder te Leyden - en gìj mijn arme! arme Staring! zit daar vriendeloos alleen!’ De recensieGa naar voetnoot3) zal hij sturen. |
|