Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekendVan zijn Zoon Winand.IX. 22 Junij 1830Ga naar voetnoot2):Winand is blij met de toestemming van zijn vader en zal in Leiden in het Museum blijven werken. ....‘Maar, Waarde Vader, nu moet ik u nog iets over het ontvangene geld, hoe aangenaam het mij ook was, zeggen. Ik was geheel van mijn stuk toen ik de grootte van den ontvangen wissel, voordat ik de redenen waarom gelezen had, inzag. Waarlijk ik gevoel dat ik zoo veel te gelijk niet ontvangen moet, al is het dan ook dat op 't einde mij de nood tot het alleronaangenaamste geldvragen dwingen moet, ten minste niet voordat ik beter met hetzelve heb leren omgaan. Gebrek aan geld alleen, geloof ik dat mij dwingen | |
[pagina 327]
| |
kan mijne verteringen te verminderen, opdat ik eindelijk de tergende gedachte van diegene mijner broeders te zijn welke het meest zijnen Vader te last ligt, van mij verwijdere. Gij kunt u niet verbeelden welk een plaag dit aanhoudend zelfsverwijt is, vooral daar ik uit hetgene, gij mij eens gezegd hebt meen te moeten opmaken, dat hetgeen voor mij wordt uitgegeven, veel meer is dan het eigenlijk wezen moest, veel meer dan ik als achtste kind kan verlangen. Altijd echter twijfel ik nog aan de zekerheid van deze gissing, daar ik overtuigd ben dat gij mij zoude waarschuwen wanneer ik al te zeer verkwister van eens anders goed was, of anderen van dingen beroofde welke hun leven zoude kunnen veraangenamen indien ik niet tusschenbeiden was gekomen en het daartoe noodzakelijke verteerd had. Zeg mij, Waarde Vader, kunnen f1200 jaarlijks voor mij alleen afgezonderd worden? Kan ik de begonnen levenswijze nog de beide jaren welke ik hier zal moeten doorbrengen zoo volhouden? of eischt het geluk van anderen en de gerustheid van mijn geweten, dat ik deze verander, en ook zelve iets tot mijn onderhoud zoek mede te werken?’.... Hij oppert het plan om te solliciteeren naar een lectoraat in Rotterdam, maar dit geeft slechts f500. ‘Ik kan niet zeggen hoe ik mij verligt gevoel nu ik eindelijk deze woorden, welke ik zoo dikwijls heb willen neder zetten op 't papier zie staan. Ik weet niet wat mij zoo lang teruggehouden heeft, maar telkens wanneer ik begon bleven mij de letters in de pen steken.’.... | |
X. Leijden den 17 Dec. 1831:Waarde Vader!
Eergisteren heb ik de brieven van mijne beide Zusters ontvangen en daaruit de welstand van allen op den Wildenborch vernomen’..... Hij blijft maar in Leiden. Uitvoerige bespreking van enkele boeken en van de persoon en het werk van enkele hoogleeraren. ‘Ik ben, door de wet, genoodzaakt om ook collegie over Metaphysica en Historia philosophiae bij Prof. NieuwenhuisGa naar voetnoot1) te houden, collegies welke volgens de mode twee keer in 't jaar, na het teekenen op de lijst bijgewoond worden. Ik geloof echter dat men (dat is de jongelieden) deze veel te weinig acht en door te weinig beoefening van Beschouwende Philosophie in zeer veel dwalingen vervalt, welke men nu nog onderelkanderen disputeerende, maar | |
[pagina 328]
| |
naderhand als Juristen, Predikanten en Medici overal aan den dag zal leggen. De Metaphysika zoude mij al te veel tijd weg nemen, maar de Hist. philos. hoop ik getrouw te zullen houden om ten minste te weten wat de menschen al voor waar en onwaar hebben gehouden en welke geschilpunten als reeds voorlang beslist kunnen gehouden worden. Wanneer de Franschen hunnen Descartes en de Duitschers Kant beter begrepen zouden zij geene Souverainité du peuple en Theoretische vrijheid in 't openbaar willen invoeren en hunnen tijd meer aan praktische verbetering van onze stelsels in allerhande wetenschappen besteden. Ik heb een heerlijk boek onderhanden waaruit, geloof ik zeer veel nut te halen is, de initia philosophiae-platonicae van van HeusdeGa naar voetnoot1) den schrijver der heerlijke brieven over het hooger onderwijs. Ik heb nimmer zulk heerlijkGa naar voetnoot2) eenvoudig Latijn gelezen als datgene waarmede hij verhaalt hoe hij van WyttenbachGa naar voetnoot3) de gronden der zuivere Philosophie leerde kennen. Ik hoop dat het lezen van latijnsche auteurs waarmede ik de, zoogenaamde, ledige oogenblikken vervul mij zullen van dienst zijn om de groote gapingen welke ik hoe langer zoo meer gevoel dat in mijn weten bestaan eenigzinds te stoppen. Hetgeen gij mij toch dagelijks zeidet, dat de grondige kennis van de ouden de eenige grondslag wezen moest voor iedereen welke iets met de pen voor den dag wil brengen; dit begin ik eerst regt te gevoelen wanneer ik bemerk wat deze kennis bijgebragt heeft tot het vormen van menschen als Linné als Boerhave enz. Ik zoude haast wenschen, zooals bijna alle studenten, om tien jaren jonger te zijn en weder ab ovo de ouden door te werken’.... De brief prijst verder de mooie houding van Koning en Regeeringte genover de Belgen. |
|