Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekend
[pagina 298]
| |
Aan Jhr. J.H. van KinsbergenGa naar voetnoot1).410. ter Wildenborch den 14 Febr. 1816:Hoogedelgestrenge Heer
Ik betuig Uwer Excellentie mijne verpligting voor de vriendelijke mededeling van de aanspraakGa naar voetnoot2) waarmede de plegtigheid der Inwijding van ons Athenaeum is geopend. Het gepaste en treffende van dezelve doet mij te meer regretteeren dat ik niet mede onder de Toehoorders van den achtenswaardigen spreker heb mogen zijn! -Ga naar voetnoot3). De Heer De Vries heeft de goedheid gehad mij het verslagGa naar voetnoot4) van den gelukkigen afloop van het Inwijdingsfeest mede [te| delen. - Ik ben mijne geeerde Heren Mede-Curatoren zeer dankbaar voor derzelver attentie. De MedaillesGa naar voetnoot5) door Uwe Excellentie zo edelmoedig aangeboden om den ijver der studeerende jeugd aan te sporen en het met dezelve in verband staande Jaarlijksche examen houde ik voor een allergepast middel om het studeeren voortaan meer aan het oogmerk van ouders en Overigheid te doen beantwoorden. - Het zal nu nog op de inrigting van de Examens aankomen - doch de goede wil der Heren Professoren reeds zo loffelijk betoond zal dien aangaande naar ik vertrouw wel een geschikt ontwerp tot stand brengen. | |
[pagina 299]
| |
Deelneming van Uwe Excellentie en de Freules in het ongevalGa naar voetnoot1) dat ons hier getroffen heeft, verpligt mij ten hoogste. Met de betering van het letsel bij die gelegenheid bekomen gaat het bij mij nog langzaam. Ik blijf aanhoudend buiten staat om verder dan in huis te gaan als kunnende den voet niet anders dan vlak neerzetten. Men geeft mij evenwel moed op eene eindelijke volle herstelling - en daarmede zoek ik mij te troosten! Ik neem de vrijheid Uwer Excellentie de betuiging van mijn respect aan de Freules op te dragen en heb de eer met bijzondere hoogachting te zijn enz. | |
411. Wildenborch ce 19 Mars 1818:Monseigneur
La nouvelle que la Lettre de votre Excellence et l'incluse du Ministre m'ont communiqué par rapport a notre Athenaeum quoiqu'elle n'eut rien d'inattendu, n'a pas laissé de me faire beaucoup de peine - surtout parce que Monsieur Repelaer se contente d'etre bien honnête dans sa lettre, et ne dit pas un seul mot sur les intentions de sa Majesté, pour consoler autant que possible les habitans de cette partie du roijaume du coupGa naar voetnoot2) qui va encore être porté a leur Province. Nous avions en vérité d'autant plus de droit de nous attendre a quelque mésure réparatriceGa naar voetnoot3) de la nouvelle perte que nous allons essuijer qu'abstraction faite des défauts qu'un Athenaeum, placé dans une petite ville avoit toujours en lui même, le nôtre a été d'abord établi de manière que la machine ne put jamais entrer en mouvement qu'on à refusé Monsieur Vitringa que tous avons prop [osé] et maintenu un hommeGa naar voetnoot4) indigne de sa place que nous avions signalé comme tel, et qu'enfin on n'a pas daigné même conferer verbalement avec les curateurs sur une matière qui ne pouvoit pas etre traitée par écrit. Mais que faire - tout paroit terminé, et de notre côté il faut bien finir par prendre patience - je ne dis pas - par se consoler’.... |
|