Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekendAan Dr. A. van den EndeGa naar voetnoot1).405. Arnhem den 17 Mei 1804:....‘Deze honorabele TitelGa naar voetnoot2) durf ik hopen dat mij in nadere relatie zoude brengen met eenige van die verdienstelijke Mannen welken den ouden roem van ons Vaderland nog weten te handhaven, waardoor ik dan zo zeer tot eigen beleering als tot eene meer algemeen nuttige aanwending van mijne geringe vermogens gelegenheid zoude kunnen vinden’.... ....‘Ik hoop dat thands uw Handboek voor OnderwijzersGa naar voetnoot3) 't welk ik met zo veel genoegen in den Haag heb leeren kennen spoediger progressen zal maken.... te meer omdat ik allengs zo veel verbetering in de leermethode op onze school in de Wildenborch wenschte geïntroduceerd te zien, als de capaciteiten van den Meester zullen toelaten; en ik daarover nog meenige onderrichting nodig heb’. | |
[pagina 296]
| |
geleden over iets dergelijks nagedacht had. Het was mij namentlijk voorgekomen dat het van zeer gewichtigen dienst in veele gevallen zoude wezen wanneer men geschreven schrift, muziek, kaarten enz. onmiddelijk van het papier in plaat konde brengen en verbeelde mij dat zulks uittevoeren was langs dezen of dergelijken weg dat men b.v. op dun papier schreef of tekende met een gekleurd vocht waarin keukenzout opgelost was en men zulk een papier na hetzelve te hebben vastgehecht op eene vergulde koperen plaat aan de witte zijde met sterk water bevochtigde. Oppervlakkig beschouwd zoude men zeggen dat dan het salpeterzuur het papier doorbijten doch alleen aan die plaatsen werken zoude op de onderliggende plaat waar het letters of strepen en dus zout deelen aantrof, waarmede het zich vereenigende koningswater worden en dus door het verguldsel in het koper dringen konde. Ik zogt om de proef hier van te neemen naar eenen man in Zutphen die mij een kleine plaat behoorlijk wist te vergulden, maar vond er geen’.... Staring heeft nu gehoord van een uitvinding van Anton Niedermaijr te Regensburg, die met bepaalde inkt op marmer schreef. Hij verzoekt Van den Ende het een en ander aan deskundigen mee te deelen. Zouden in Haarlem geen proeven konden genomen worden, ook met zijn uitvinding. Vaag herinnert hij zich nog een ander geval van een zelfde soort bewerking. | |
407. Wildenb. den 31 Jan. 21:‘Hierbij wat RijmenGa naar voetnoot1), zo gij er een enkel van lezen wilt, hunne hoendervlugt zal u niet duizelig maken’.... Staring wil een exemplaar aan de Maatsch. zenden; dit is toch de gewoonte: ‘zo niet, schrijf het mij dan, bid ik, en laat ik niet onverdiend het voorkomen hebben van met mijn gebrabbel te willen pronken’.... | |
408. Wildenb. den 29 Julij 39Ga naar voetnoot2):‘Weledelgeboren Heer en geeerde Vriend’
Staring ziet van een bezoekGa naar voetnoot3) af, ‘met de drukten van 't sezoen verenigen zich hier Logeergasten en bezoeken uit de nabuurschap die dag aan dag zich van de paarden en van mijn persoon meester maken’. Pope's EssayGa naar voetnoot4) heeft v.d. Ende vertaald, tot zijn spijt kan St. niet met | |
[pagina 297]
| |
het oorspronkelijk vergelijken. ‘Bilderdijks overzetting was mij ter hand maar zij is te vrij om met de uwe te worden vergeleken. Deze vrijheid bleek mij zo ver te gaan dat B. een' Ploeg den akker met zijn' staart laat scheuren - 't geen evenwel een drukfout kan wezen en misschien ploegschaar heeft moeten zijn. Het verga, waarmede Don Teysterband zijn Voorbericht sluit is zeker geen drukfout. ““Ik stort mijn' boezem uit, als 't vinkjen in de abeelen”” zegt hij op de volgende bladzijde, en 't is of men in 't verga een vinkje hoort - dat evenwel hier zijn krachtigsten bravourslag klinken laat.’ In een p.s. verzoekt St. den naam van zijn zoon te bevrijden van een H, die men deze laat meesleepen. |
|