Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekendAan Prof. G. MollGa naar voetnoot5)391. 25 Septbr. 1823:Weledele Hooggeleerde Heer,
‘Ik waag het, op grond van de kennis welke ik mij zeer verblijde met UWEdHgel. te hebben mogen makenGa naar voetnoot6), een vriendelijk verzoek bij dezen aan UWEdHgel. te doen. Hetzelve betreft den molen met Horizontaal werkende vleugels welke de Heer Dorn Seiffen te Utrecht moet hebben uitgevonden’.... De verslagen in LetterbodeGa naar voetnoot7) en Arnh. Courant heeft Staring niet bij de hand; hij zou graag inlichtingen willen hebben. Hij gelooft dat de uitvinding wat anders is, n.l. hierin bestaat ‘dat hij door de inrigting van zijne wieken die slijting van zeilen en touwwerk vermijdt welke mij, voor ene dertig jaren aan een' kleinen horizontalen Molen | |
[pagina 281]
| |
waarvan ik de zeilen aan Mastjes gelijk op de schepen had laten bevestigen al ras deed bespeuren dat het onderhoud van zulk eene Machine veel te kostbaar zoude wezen’.... De wind nam toe of af en zoo ook de beweging. St. meende de regeling in zijn macht te hebben ‘blijkens hetgeen ik aan een miniatuurmodel door mijzelven gemaakt doenlijk had bevonden’. Hoe heeft Dorn Seyffen den molen ingericht, met behulp van steendruk had men dit duidelijk moeten maken. Wil Moll nu den Heer Dorn Seyffen verzoeken de constructie uitvoerig bekend te maken in den Letterbode ten behoeve van ‘de eigenaars van Windmolens’. In onze streken, waar veel wind is, wordt mogelijk ‘de horizontale Molen, in zijne nuttigheid geen verachtelijke Mededinger van de Stoomtuigen; vooral waar het om het opbrengen van water te doen zoude wezen’.... |
|