Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekendAan H.C. van HallGa naar voetnoot2).388. 13 Novbr. 1821:‘Ik deel gaarne tot UWEdGebs gebruik het weinige mede dat ik als | |
[pagina 279]
| |
liefhebber der Botanie over de meer zeldzame indigenae alhier heb aangetekend. De streek waar ik wone is door verscheidenheid in de hoogte en in de bestanddelen van den grond zo rijk aan Planten dat ik mijn onbeduidend zestal buiten allen twijfel zeer zou' hebben kunnen vergroten, indien ik het beoefenen der Botanie had blijven doorzetten. Het verlies van mijn Herbarium door de gevolgen der onrust van onze tijden te weeg gebragt gaf de eerste aanleiding tot mijn flaauwer behartigen van deze anders zo aanlokkelijke studie’.... Uitgebreide inlichtingen geeft St. ten behoeve van de dissertatie. | |
389. 9 Maart 1831:Staring zendt ‘een Aflegger van den Prunus Padus var. У’ en stekken van een ‘Twijfelpopel’ voor den Gron. Bot. tuin. ....‘Ik heb lange Jaren geleden, vergeefs laten beproeven om een als drank bruikbaar geestig vocht uit onze gewone Lijsterbessen te stoken. De verkregen geest was te zwak’.... | |
390. ter Wildenborch den 11 Aug 1832:Weledele Hooggeleerde Heer, zeer geachte Vriend,
‘Uw brief van den 6. der vorige maand was mij ten uiterste welkom; òòk wegens de goedkeuring van mijn Winterloof. Het ernstige is daarvan het kleiner gedeelte, en de vermelding van de grote gebeurtenissen die onzen staat en geheel Europa geschokt hebben en nog blìjven schokken beslaat daarin weinig plaats. Velen zal dit niet behagen want de meerderheid onzer Lezers heeft een verbond met de statigheid gesloten. Het “in silvam ne ligna feras”Ga naar voetnoot1) van Horatius zit te diep bij mij in en de Poëzij moet mij ook helpen om den diepen ernst van mijn leven te temperen. Toen mij hetzelve vrolijk toelachte, maakte ik zelden vrolijke verzen en daarbij komt nog dat ik, in den trant dichtende dien ik in mijne Nieuwe Ged. en in 't Winterloof het meeste gevolgd heb mij aan het gevaar blootstel om door de voorlezers mishandeld te worden - inzonderheid door zulken die den hier en daar veranderenden toon niet opmerkten en b.v. aan bldz. 94Ga naar voetnoot2) en 96Ga naar voetnoot3) in | |
[pagina 280]
| |
't Winterl., aan bldz. 53Ga naar voetnoot1) in de Nieuwe Ged. enz. enz. geen regt weten te doen toekomen, of die niet geleerd hebben om de regels te laten overlopen, zodanig dat toch doorgaans het rijm duidelijk gehoord worde; en er dusdoende orde in de hut blijve’.... Aan de Greorgica doen zeker de Ned. LandgedichtenGa naar voetnoot2) denken. ‘Waar de Dichter met den Natuur en Landbouwkundige hand in hand gaat mag zich de Lezer een dubbel genot beloven!’.... Hij hoopt dat ook een eervolle vrede de uitgaaf zal bespoedigen. Veel artikelen in de Bijdragen wekten zijn belangstelling. Hij hoort dat de Nederl. Huishoudelijke Maatschappij een Tijdschr. zal gaan uitgeven.Ga naar voetnoot3) ‘Ik wilde ook langs zulke wegen onze nog niet uitgegeven Ouden gedrukt en tot een matigen prijs koopbaar gemaakt hebben. Het Tijdschrift ter bevordering der Nijverheid was sedert lang voor ons een behoefte. Hetzelve kan medewerken om eindelijk ook de zonen van onze Fabrikanten deel aan het Akademiesch onderwijs te laten nemen - mits de colleges voor dezelve dienstig in de moedertaal gehouden worden’.... St. vermeldt een paar nieuwe vondstenGa naar voetnoot4). |
|