Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekend
[pagina 273]
| |
Aan H.J. Thomasson.378. ter Wildenb. den 14 Novbr. 1817:....‘Het spijt mij, dat het onverstand nog, als voor zeventien jaren, van tijd tot tijd zijn schepter schijnt te zwaaien. Ik kan toch als ik zulks goedvind niet slechts twee maar vier bruggen, die ik boven mijne verpligting over de Veengoot heb gelegd weêr wegnemen.... ....wanneer men er nog tien bijlegt zal ook over deze tien van tijd tot tijd gevaren worden. - Ondertuschen daar men het raadzaamst vindt dat de zes bruggen in goed gezelschap samen verrotten, heb ik er vrede mee’Ga naar voetnoot1)... | |
379. [Juli 1830]:Staring heeft bij de opschriftenGa naar voetnoot2) niets gevonden wat hem beviel, hij heeft het nu zelf gewaagd er een paar te maken: ‘Verheft uw oog, wie aan een grafsteê schreit:
Keert stof tot stof, de ziel erft de eeuwigheid.
Wat aardsch is keere, o aarde, tot uw schoot:
Het hemelsche in ons ziet geen dood.
(of Voor 't hemelsche, in ons, zwicht de dood.)
De kortheid laat groote letters toe. Is er niets beters, dan geeft St. de keus. Hij hoopt op droogte; de overstrooming is erg te bejammeren. |
|