Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekendAan het Stedelijk Bestuur te Lochem.377. ter Wildenborch den 18 October 1801:Geëerde Medeburgers,
De ondergetekende, schoon bij geruchte vernomen hebbende, dat hem, ter zake van 't ConvenantGa naar voetnoot1) wegens de Ruiming van den Waterweg door het Lochemsche Veen tot in den Berkel, zouden zijn aangedicht geworden niet alleen oogmerken zo ongerijmd en belachlijk, als dat hij, bij voorbeeld, deze Ruiming vooral daartoe zoude hebben getracht te verkrijgen om op het aftrekkend Water een Molen aan te leggen, maar daarenboven menées zo slinks en laaghartig, dat hij, ULr vigilantie surpreneerende door het convenant bovengemeld zich ingewikkeld aanspraak zoude verschaft hebben op eene Waterlozing voor de Wildenborch naar 't Lochemsche Veen, eene Waterlozing op de natuur van het locaal gegrond, waarvan de possessie immemoriaal en zo ten overvloede te bewijzen is, dat het recht tot dezelve niet door verachtelijke kunstgrepen behoefde te worden gefundeerd. Onderricht van dusdanige geruchten, en van het schromelijk daglicht waarbij men, in zeker Request, het Werk door den Ondergetekenden onder ULr toezigt begonnen, naar het schijnt, heeft zoeken te plaatsen, ........... heeft nochthands de ondergetekende zijne gevoeligheid meenen te moeten opofferen aan de plicht van Belediging te vergeven, Eendragt te stichten en Dwalenden door overtuiging, zo mogelijk, te recht te brengen’.... Staring stelt een samenkomst met de teekenaarsGa naar voetnoot2) van het request voor. ‘Ik noem mij met de schuldige achting, Geeerde Medeburgers, ULr heilwenschende Medeburger A.C.W. Staring. |
|