Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekend
[pagina 252]
| |
Aan Mr. J. ScheltemaGa naar voetnoot1).347. Wildenb. 2 Decbr. 1831:Weledelgestrenge Heer
Men behoeft den Heer Scheltema, den Man, die zich bij alles wat het Vaderland en de Letteren bemint, sedert zo lang, op zo onderscheiden wijs hoogst verdienstelijk heeft gemaakt niet in persoon te kennen, om bereid te zijn tot het leveren van Bijdragen welke hij ter bereiking van meerdere volledigheid bij enen literarischen arbeid mogt verlangen’.... Tot zijn spijt heeft Staring slechts vier schrale bladzijden te zendenGa naar voetnoot2). In het Zuiden en Oosten van de Graafschap is wel meer te vinden, maar hij is daar bijna niet bekend ‘zijnde van mijn jonge jaren af altoos zeer aan mijn huis en landbouwerij gebonden geweest, en daaraan bij mijn klimmenden ouderdom thans nog meer vastgehecht’.... Staring wilde zelf graag inlichting hebben over een onderwerp. Hij had deze graag mondeling gekregen ‘zo ik niet verhinderd was geworden om de laatste vergadering van het Provinciaal Genootschap te komen bijwonenGa naar voetnoot3). Ik zoude namelijk gaarne weten of zich onder de genealogische Papieren van wijlen den Heer Heemskerk welke ik meen dat in UWelEdgestr. handen zijn, zich ook ene geslachtslijst van de Famielje Vlaming bevindt? ik bedoel niet de Vlaming van Oudshoren maar het geslacht waartoe Pieter VlamingGa naar voetnoot4), de Vriend van Wellekens, uitgever van den Hertespiegel enz., behoorde’.... Hij heeft van zijn moeder gehoord dat er zoo'n genealogie bestaat. In Haarlem zullen tijdens het beleg wel Vlamingen zijn geweest. Afstamming van een Jan die Vlamink, die op het jaar 1454 in de Thesauriersrekeningen van Haarlem voorkomt, is dan mogelijk. | |
[pagina 253]
| |
348. Wildenb. den 26 Decbr. 1831:Weledelgestrenge Heer.
‘Met het uiterste genoegen zag ik uit UWelEdgestrs geëerden van den 10 dezer dat mijn Bijdrag, hoe gering dan ook, gunstig was ontvangen, en het mij vriendelijk medegedeelde opzigtelijk de behandelde zaak was mij hoogst aangenaam. Sporen uit den tijd van onze vaderen hetzij tot gebruiken, staat van beschaving hetzij tot taal betrekkelijk, hebben mij altoos ene bijzondere belangstelling ingeboezemd. UWEDgestr. uittegeven Geschrift zie ik dan ook met groot verlangen te gemoet en hetzelve zal mij van den Schrijver ontvangen nog te meerder welkom zijn. Het Liedje Ik breng u op een dronkje enz.Ga naar voetnoot1)
ken ik alleen als een Drinkliedjen, bij een bonte rij om de tafel; zonder eenig verband met wat anders. Den Heer HalbertsmaGa naar voetnoot2) heb ik lang gewenscht te leren kennen’. Als het leger terugkeert, zal Brants hem wel eens in kennis brengen. ‘Ik ben wel een zeer zwakke Angelsaks en Moeso-Goth maar de geleerde Man is te heusch dan dat ik niet zoude hopen dat leergierigheid mij tot aanbeveling bij hem zoude strekken. Had ik tijd ik maakte een afschrift van mijne kleine woordenverzameling uit ons Zutphensch TaaleigenGa naar voetnoot3), om mij bij hem in te leiden’... Mededeelingen over het BoksenbierGa naar voetnoot4), de familie Vlaming, VerHuell enz. ‘Bij UWEDgestrs. vermelding van “'t Geweld van Spanje” in volksliedjes tot op onzen tijd nog in 't geheugen gebleven valt mij een oud anti-spaansch Liedje van vier regels in dat ik wegens het platduitsche rijm voor echt Zutphensch houde, maar misschien thans niet meer of ten minste niet langer, door zo deftige personen en zo in 't openbaar, wordt gezongen als in mijne kindsheid. Te weten: binnen Doetichem (Deutekom) bestond een Broederschap van St. Anthonia. Tègen of òp derzelver Feestdag ging haar Bode bij de Leden rond en ontving van elk een groten schelling; hij sloeg er gaatjes in; reeg dezelve aan een snoer en maakte ze | |
[pagina 254]
| |
aan den boord van zijnen ronden hoed vast; zo uitgerust voerde hij met een kan die hij liet kleppen in iedere hand den optogt der Broeders waaronder ook Magistraatspersonen naar het Wijnhuis aan en de Processie zong: Viva bon Prins Hendrik,
In spijt van Spanje groot!
De Heer die zal ons helpen,
Als hij ons helpen moot.....
- Immerzeel heeft weder eene kleine Bundel Rijmen van mij op de pers. Verre de meesten zijn wel van dien aard, dat ik als NeposGa naar voetnoot1) zich uitdrukte van het publiek vrees “ne hoc genus scripturae leve judicaturum sit” maar ik zal niettemin ook een Exemplaar met de Boekhandelaarsverzending aan UWEdgestr. doen ter hand komen, als een bewijs van mijn respect’. | |
349. Wildenb. 17 Maart 32:Staring heeft het druk gehad. ‘Wij hebben hier namelijk voor de gemeente waaronder ik behoor de Lijst van Klasseering der Eigendommen voor de verponding ontvangen - een zee om uit te drinken voor een aantal Geldersche Buitenlui' wier grondbezittingen zo minutieus zijn opgemeten, dat ik b.v. hier alleen aan het samenhangend perceel waar op mijn woning staat ten naaste bij vierhonderd snippers heb moeten nagaan. In de eerste plaats moet ik UWelEdgestr. mijne erkentenis betuigen voor de Volksgebruiken. Zij interesseerden in den hoogsten graad mijzelven niet alleen, maar evenzeer de mijnen want mijne Kinderen zijn bij de Plaatjes van Cats, de Brune, Krull, enz. opgegroeid en hebben vroeg geleerd om in het Voorvaderlijke belang te stellen. Het geestige Prentje bij de BruneGa naar voetnoot2), de gekroonde Bruid naast het bed voorstellende, zag ik met groot genoegen door UWEDgestr. vermeld’..... Hij vindt het boek ook levendig, vraagt opheldering over een duistere plaats. ‘Van het Landvries niet dan een hoogst gebrekkige kennis bezittende maakte mij de geest en de naïveteit die mij van alle zijden als door een nevel uit de “Lapekoer”Ga naar voetnoot3) tegenschitterde te meer ongeduldig, dat ik dezelve niet vlot verstaan en daardoor meer volkomen genieten koude’..... Die Hoogduitsch gelezen hebben, zien in de verzen oude kennissen, maar | |
[pagina 255]
| |
het overnemen is bijna oorspronkelijk zijn; van dit geestige boekje moest een ‘Neerduitsche’ vertaling komen. Een handwoordenboek van het Landfriesch zou ook kunnen dienen. ‘Een krabbel aan die het verdienen, in Proza of Poëzie gegeven, kan somtijds goed doen; maar ik hou' het toch in 't algemeen ook met Professor Heringa, en mij dunkt S.Ga naar voetnoot1) moest zich maar van het “Vergaaa!” onthouden hebben. Dat een Christen-Poeet zich in ernst heidensch boos zou' mogen maken is toch een bedenkelijke Leer - beter binnen de muren van Bilderdijks Profeeten-School te houden’..... St. dankt voor de inlichtingen. Hij zegt iets over een paar gelegenheidsstukken van J. van Lennep, die hij met genoegen gelezen heeft (o.a. ‘Een Amsterdamsche Winteravond in 1632’. 1832). ‘UWEd. heeft zeker gehoord van den Kosterschen Donaat onlangs door den Heer MolhuizenGa naar voetnoot2) in de Biblioth. van het Athenaeum te Deventer gevonden! Mogt dezelve het grote pleit beslechten! Immerzeel treuzelt geweldig met mijne Rijmerij, die nu evenwel afgedrukt is; maar enige epigrammen in dezelve voorkomende worden nu meer en meer mostert na de maaltijd! Het aanhoudend gunstige weer zal hoop ik een goeden invloed op UWEDgestrs. gestel hebben. Elk huis heeft gelijk ik zie zijn kruis! het mijne is een hoofd zo gevoelig voor koude dat ik als Lid van onze Staten heb moeten bedankenGa naar voetnoot3), omdat mij het verblijf van ettelijke dagen in een stad aan te veel kansen om ziek weer thuis te komen blootstelde. - Als buitenman kan ik mij beter ontzien’..... | |
350. 2 Junij 32:Scheltema heeft waarschijnlijk Staring's bundel gekregen, waaruit blijkt ‘dat ik de Vriesche raadgevers bij de belegering van Aken in 1248 tot één manGa naar voetnoot4) samengesmolten heb. Gansch Macedoniën heet heden Alexander zegt Huygens’. Een Friesch Jaarboekje zendt hij terugGa naar voetnoot5): ‘Ik ben het Friesch niet waard, | |
[pagina 256]
| |
dewijl mij te veel woorden ontsnappen. En, helaas, de tijd ontbreekt mij om mij eens met bedaarde zinnen tot het aanleren van de Taal te zetten’. Zou door het werktuiglijk vlasspinnen, zooals in Engeland, onze industrie niet flink kunnen vooruitgaan? St. prijst het boek van Koning over van SpeykGa naar voetnoot1) en wijst op Otto Clant, dien men niet genoeg kent. ‘Maar nu een man uit onzen tijd: Swedenrijk Carp - Rotterdamsche Cour. 1832 Nr. 51 - in 1804, op de Attalante, die hij commandeerde, aan negentien wonden gesneuveld? - Moet dit dan zo maar nergens elders dan in een Courant van 1832 te lezen staan’Ga naar voetnoot2). St. geeft zijn oordeel over den schilder De Lelie: .....‘Ik heb van de Lelie mijn Pourtrait en dat van mijn vrouwGa naar voetnoot3) en een alegoriesch verschilderd van mijn vader, die op de Noordkust van Africa (te Fez) een jaar slaaf was, en op de Zuidkust (aan de Kaap) tien jaren als Equipagemeester een beter lot genoot’..... |
|