Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekendAan Prof. Mr. H.W. TydemanGa naar voetnoot4).340. Wildenb. den 16 Julij 1827:Staring neemt de benoeming gaarne aanGa naar voetnoot5). Hij heeft groote belangstelling voor het werk van WestendorpGa naar voetnoot6), maar zijn kennis is te oppervlakkig om veel te kunnen opmerken. ‘In 't algemeen zal, gelijk ik mij verbeeld, ons publiek (of de stem die | |
[pagina 249]
| |
voor hetzelve spreekt) zich niet minder lang tegen den Wolf Fenrir en de Slang Jormungandur te weer stellen, dan tegen de rijmloze verzen’. Staring zou willen dat een dichter een en ander uit de Oudnoordsche wereld in rijm bracht. .....‘De wijs waarop ik gedrongen ben te hooi en te gras, als men zegt, te werken’ laat hem niet toe iets grooters te schrijven. | |
341. Wildenborch den 21 Apr. 1828:Staring heeft het een en ander voor Westendorp opgeteekend. Het kon ‘in den druksten tijd van het jaar voor een Gelderschen buitenman niet breeder uitvallen’. Later wil hij het misschien gebruiken voor ‘eene kleine verzameling van opstellen in proza’. ‘Ik hoop dat Sir Walters NapoleonGa naar voetnoot1) weldra de plaats geheel aan Thor cum suis zal overlaten - wij hebben ook nu eenmaal tot verzadiging toe van den Korsikaan gelezen’..... Van Mevr. Kleyn zegt hij: ‘zij verdiende dubbel gekend te worden en ik bewaar het aandenken van hare vriendschap in mijn hart’. | |
342. 31 Decbr. 1828:Staring merkt op dat zijn naam zonder h wordt gespeld. Ook van Kampen heeft deze fout gemaakt: ‘het is een appendix waarmede een halve Broeder van mijn Vader voor ruim tachtig jaren verkoos zijne ondertekeningen te verlengen. Zo dat ik het dan zeer erg heb met voor mijn eerlijken aangeboren naam te vechten! en dit móét ik wel!’ Het stukje De Goden en hun Bouwmeester ‘waaraan misschien de tijd nog het een en ander zal veranderen’ kan gedrukt worden. | |
343. Wildenborch 18 Mei '29:Staring dankt voor beide afdrukken. Hij heeft ontdekt, dat twee rijmwoorden ontbreken in den N. BouwmeesterGa naar voetnoot2). Voor Westendorp zendt hij nu een gecorrigeerden afdruk; ook een andere plaats heeft hij nog verbeterd. ‘Het spijt mij nu dat ik ten twede maal een onderwerp uit de Noordsche Mythologie behandelende geen stof heb gezocht die voor ernst vatbaar was. Dan had ik misschien meer in den geest van den Heer Westendorp gewerkt. Dat zich de reuzachtige droombeelden der Scandinavische Godenleer aan ons zeer bezadigde Nederlanders merendeels als karikatuur moeten vertonen, blijft | |
[pagina 250]
| |
intuschen, mijnes inziens waarheid. Maar even zeer geloof ik waar te zijn, dat de verarbeiding der stof door deze Mythologie aangeboden kan dienen om de eentonigheid van onze poëtische voordbrengsels te helpen breken 't Is jammer dat in de voorlezing van den Heer MabéGa naar voetnoot1) de voortreffelijke Jan Luiken ook niet als Tekenaar beschouwd is, want in die hoedanigheid was hij toch zo zeer Dichter, en staat hij zo magtig hoog boven het gros van onze hedendaagsche prentjesmakers. Hij die de figuren bij honderden op zijne platen wierp, alles door zijne onuitputtelijke verbeelding bezielde; en in de Joodsche Oudheden van GoereeGa naar voetnoot2) alleen meer kunst en kundigheid ten toon spreidde dan bij een dozijn van onze tijdgenoten die zijn handwerk drijven te vinden zijn - de enkelen verdienstelijken niet te na gesproken’.... | |
344. Wildenb. den 28 Decbr. 1829:Staring spreekt een bericht over een Hs. van Maerlant in den Catalogus der Bibliotheek van de Maatsch. der Ned. Letterk. (1829) tegen, hij vertelt iets over zijn Hs.Ga naar voetnoot3) en over een bericht door hem in 1819 aan de Tweede Klasse van het Kon. Inst. gezonden met een vergelijking van een deel der Wapene Martijn's uit van Wijn's AvondstondenGa naar voetnoot4) en uit zijn eigen Hs. Misschien wil de Maatsch. v. Letterk. dit verslag wel gebruiken. | |
345. 20 April 1830:Staring zendt Odins Helavaart met enkele verbeteringen. Aan het oorspr. had hij weinig gehad, wel had hij eens willen zien of het Duitsch erg afweekGa naar voetnoot5). In elk geval doet de rhythmus en ‘het rijmeloze, afgebrokene, en wilde - naar mìjn gevoel, een werking, die boven de magt gaat van de elegantie der Poëzie van GrayGa naar voetnoot6). De schering van menschendarmen, met haar appendix van menschenhoofden, | |
[pagina 251]
| |
scheen mij wat al te Scandinaviesch voor onze ongeletterden. Ik heb het daarmede blaauw blaauw gelaten.’ Zijn werk is een ‘Hollandsche vrije navolging’. Er zijn wel aanteekeningen noodig, veel zal het publiek ontsnappen ‘ook het gros onzer critici - doch deze hechten aan zulk eene kleinigheid als vinding niet!’.... ....‘Ik heb in de Recensie van de Mnemosyne gezien dat men het stukje De Goden en hun Bouwmeester uit het oogpunt van een PredicatieGa naar voetnoot1) heeft beschouwd. De Ernstige diableries van den Heer van Lennep zijn er beter afgekomen dan mijne boertigeGa naar voetnoot2), bij welker beoordeling men den Bijbelschen Satan bleek te verwarren met den populairen Heintje Pik die wel eens rijstenbrij met een hooivork eet enz. enz’.... | |
346. Wildenborch den 7 Novbr. 1837:Het is Staring een genoegen geweest den schrijver van de Nederl. Sagen een kleinen dienst te kunnen bewijzenGa naar voetnoot3). De bijdrage over onze Nederl. VolksromansGa naar voetnoot4) stelt St. op prijs. ....‘Voor mij hechten zich nog aan onze oude Ridderromans, een menigte van de genoeglijkste herinneringen uit mijne jonge jaren. Het gaf mij dan ook eene streelende voldoening dat de Heer van den Bergh de aandacht van zijn lezers bijzonder heeft gevestigd op het verhaal van het verdrinken van het Ros Beyaert. Nooit heb ik hetzelve in zijne schoone eenvoudigheid met drooge oogen kunnen lezen; als grijsaard even min als toen ik een schoolknaap was. Waarlijk de krachtwoorden doen het hem niet!’.... Hij hoopt op een bezoek van T. ‘Wij leggen hier meer en meer ons heidendom af’.... |
|