Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekendAan Mr. Is. An. NijhoffGa naar voetnoot2).311. Wildenborch den 23 Septbr. 1835:....‘Ik ben zo zeer verlangend dat het werk dezer UitgaveGa naar voetnoot3) van kant zij! Mijne hoge jaren zijn het niet alleen, die mij om spoed doen wenschen, 't is ook de invloed die het niet afgedane van deze zaak op mijn geest uitoefend, wanneer ik tot ander werk wil overgaan. Laat daarom, bid ik, het drukken ijverig voortgezet worden’. De aankondiging in den Letterbode maakt St. ook onrustig: ‘Maar, zal men nu wel zo vroeg vooraf de Aankondiging in den Letterbode zetten? - Ik heb altoos vrees voor den schijn zelf van kwakzalverij’...... Staring spreekt o.a. over de nieuwe letter van Nijhoff; hij vermoedt, dat het papier nu breeder zal moeten zijn en vreest, dat er dan strepen in het papier zullen wezen. ‘Ik, voor mij, heb aan een' goeden, scherpen letter, met zwarten inkt afgedrukt, voor den titel genoeg; nu men alles even weidsch titelt’. Is een gegraveerde titel wel gewenscht, dan geeft hij daarvoor raad. Het schildje moet weggelaten worden, wanneer het vignet van den bundel v. 1827 wordt genomen, daar het ‘door hen, die geen Bladwijzer met Noten verkiezen te lezen voor een Geslachtswapen-Uithangbord van den Schrijver, zeer tegen zijne intentie, kan worden aangezien..... Ik had die Lier enz. aan Bendorp zelf voor gekrabbeld’Ga naar voetnoot4). Het beste is een nieuwe plaat te graveeren. Ook de prozaverhalen liggen gereed, maar zullen beide ‘gelijktijdig op de pers, elkander niet tegenwerken?’..... | |
[pagina 229]
| |
312. Wildenborch den 26 Decbr. 1835:Staring maakt opmerkingen o.a. over de figuurtjes onder elk gedicht. Over zoo'n figuurtje schrijft hij (in doorsnee ± 1 c.M.): ‘kunnen de doorgeschrapte takjes niet van het middelste Figuur, dààr en overal elders, gescheiden worden, dan zou' dunkt mij, een eenvoudig dwarsstreepje, gelijk in mijne Nieuwe Gedichten en in het Winterloof beter zijn’..... Als verbeteringen buiten de proef worden een paar leesteekens veranderd. ‘Maar nu het Papier! - zoo zeer mij de Druk in alles best voldoet, is dit mij geweldig met zijne geele kleur tegen, en ik was ten uiterste gaarne, in dezen opzigte beter toegerust des noods ten mijnen koste. Al wat ik van onze Dichters bezit, is op beter, ten minste witter, papier (behalve mijn Winterloof - waaraan ik mij dan ook niet weinig geërgerd heb).’ Staring veronderstelt dat de minder goede kwaliteit van het papier een gevolg is van vrees voor een minder groot debiet: ‘Hapert het aan Debiet zoo zal UwelEd. ook altoos bij mij de grootste redelijkheid op het artikel van die som vinden. Ik houd het Concept van ons kontrakt hier, tot ik over het Papier UwelEds. nader schrijven zal ontvangen hebben’. | |
314. Wildenborch den 24 Maart 1836:Staring zendt een aantal verbeteringen: ‘Ik had in de eerste het woord trad gebruikt, dat negen regels hoger nog eens voorkomt. Het ontzet was.... het regte woord niet’..... .....‘gaarne had ik de twee strepen vòòr en nà het sterretje onder mijn naam weg. Door die strepen, welke boven de woorden eerste stuk herhaald worden, vertoont zich de Titel overladen en dijdt te veel in de breedte uit’.... | |
[pagina 230]
| |
Want “Kleine Verhalen in Proza” is een omschrijving en geen naam. Maar zouden ook onze Kritikasters het, door geheel Europa behalve bij ons thans gangbare “Novelle” voor Pedanterie houden, en zich in 't hoofd halen, dat ik mij door dien titel het voorkomen had willen geven: als waren mijne Verhalen iets nieuws, en ànders dan hetgeen ons de pennen van Fenna MastenbroekGa naar voetnoot1), Louwersen, Drost, van der Aa, enz., enz., dikmaal veel beter, hebben geleverd en dagelijks blijven leveren?’ | |
316. Wildenborch den 19 Mei 1836:‘Ik wil niet hopen, dat ongesteldheid van UwelEds zijde aanleiding geeft, tot het, zo het schijnt, geheel stilstaan van ons Drukken’. Voor een paar dagen wil St. het gedrukte en geschrevene thuis hebben ‘om in de Copie enige verbeteringen aan te brengen, welke ik den verleden winter nog heb opgetekend, zò in het vroeger als in het later, door mij gedichte’..... ....‘De trage voortgang van ons werk spijt mij te meer, omdat er reeds onderscheiden malen naar exemplaren van de Uitgaven van vroeger datum is gevraagd, die hier nu achter 't slot liggen’.... | |
317. Wildenborch den 7 Julij 1836:Staring geeft de namen op van hen die een present-exemplaar moeten hebben. Als correctie moet daar door veranderd worden in daardoor. ....‘Wij hebben hier onwillekeurig een offer gebragt aan de mode, die ons weldra “voor hoofd” en “weder zien” zal laten drukken: een heerlijke uitvinding voor de Papierverkopers’Ga naar voetnoot2).... | |
318. Wildenborch den 30 Aug. 1836:Sedert 12 Aug. heeft Staring niets ontvangen om te corrigeeren; daar hij het publiek beloofde 3 maanden na het eerste het tweede stukje uit te geven, verontrust hem het uitblijven van een afgedrukt vel. ‘Ligt het Eerste Blad nog onafgedrukt zo is er nog een kleinigheid te verbeteren: op bldz. 8 had de negende regel van het vers: Geboekt door Luciaan', te vreên
gelijk de voorgaande moeten inspringen’. Wanneer er aan de Novellen niet gedrukt wordt, zou hij de copieGa naar voetnoot3) graag | |
[pagina 231]
| |
terughebben. ‘In een ledig uur kan ik dezelve dan nog eens doorlopen, of er hier of daar nog kleine taal-, stijl- of schrijfgebreken schuilden; gelijk ik er van tijd tot tijd nog enkele in de hier gebleven stukjes ontdekt heb’.... | |
319. Wildenborch den 26 Decbr. 1836:Staring wil den titel van de Novellen versieren niet een plaatje van de Heilige Gudula, van wie een legende in ‘Nikolaas de Notaris’ voorkomt. Een teekeningetje voegt hij er bij om te toonen, hoe hij haar wenschte te zien: ‘jeugdig; zo schoon mogelijk; eenvoudig gekleed; met bloemen gekranst - waarboven de heiligen-glorie zonder stralen zweeft; een' bloeienden Appelboomtak in de regterhand houdend, en in de linker de naar een kleine Kapel gelijkende Lantaarn, op de keerzijde van het Blaadje getekend - niet de Lamp, welke ik haar eerst verkeerdelijk in de hand gegeven had!.... De hals van Gudula dient minder bloot te zijn, dan in mijn Schetsje; maar - nog eens - jeugdig, schoon, en niet plomp van leest moet het Meisje zijn, of zij blijft beter weg. Laat men aan Gudula eens kunnen zien, dat onze Tekenaars en Graveurs het eindelijk en ten lange laatste gevat hebben, om een tronie en een figuur als de verlangde op het papier te brengen, even goed als zulks Engelschen, Duitschers, en Franschen soms tot in hunne modeprentjes toe, bewijzen te kunnen doen’Ga naar voetnoot1). | |
320. Wildenborch den 13 Jan. 1837:‘Eer aan den Heer CouwenbergGa naar voetnoot2)! Hij heeft van Gudula een regt bevallig figuurtje gemaakt’; het spijt Staring dat er reeds een uitgewerkte teekening bestaat, daar hij een verandering wou aanbrengen die hem voor de eer van het werk hoogst wenschelijk schijnt. De lantaarn in G.'s hand is te groot, ook schijnt de rechterknie van Gudula, het wijken van haar gewaad aan die zijde en het feit, dat de lantaarn niet loodrecht onder haar hand hangt er op te duiden, dat zij de lantaarn in haast voortdraagt ‘hetgeen bij de waardigheid eener Heilige niet zou' passen’. Hij ziet G. liever in een middeleeuwsch lijfje dan in het hedendaagsche gewaad; uit de houtsneden van de ‘Gulden Legende’ heeft hij de lijfjes gecopieerd. ‘Zij kreeg daardoor’ een ‘hoogere, Grieksche taille; gelijk al wat vrouwelijk is, zoo oud als jong, in mijn Legendenboek van 1500 heeft’Ga naar voetnoot3). | |
[pagina 232]
| |
Ook moet de ‘Heiligenschijn’ kleiner zijn, zooals hij op de teekening heeft aangeduid. De teekening kan gegraveerd worden, maar als het goed gedaan wordt is er ook geen bezwaar tegen het lithographeeren. Misschien heeft St. iets voor de BijdragenGa naar voetnoot1): ‘of, namelijk een Huis Ten Voorde, of Te Vorden, in 1374 door de Deventerschen vernield, Graafschapsch of Overijsselsch was. Wijlen de Heer v.d. Borch wijfelde; ik meen dat men genoegzaam bewijs heeft om te mogen stellen, dat het Huis Overijsselsch was, en niet Te Vorden, maar Ten Voerde of Ten Voorde heette’Ga naar voetnoot2). | |
321. Wildenborch den 21 Jan. 1837:Staring antwoordt Nijhoff, die zijn bezwaren tegen de teekening van Gudula weerlegd heeft. Hij vertrouwt dat Couwenberg, wanneer hij zijn eigen smaak volgt, het wel goed zal maken. ‘Maar voor een hoge Taille blijf ik pleiten, geassisteerd met een leger van Heilige en onheilige Dames, die ik òòk nog in de houtsneden der Gesta Romanorum van 1481 en in een Hoogd. Kronijk van 1500 hier gevonden heb’.... ....‘Dus kan de Heer Couwenberg geen lage taille aan Gudula laten behouden als met openlijke rebellie tegen de Wetten der Mode.... en met gevaar van zich wie weet hoeveel vermogende Santinnen tot vijand te maken. Ik vertrouw dan ook door deze gewigtige drangredenen te zullen uitwerken, dat ik op dat artikel mijn' wensch verkrijge’. ‘De Winter heeft mij tot nu toe de gelegenheid onthouden om mijn' schoonzoon Brants te spreken’.... | |
[pagina 233]
| |
‘Als de Kleine Verhalen uitkomen, zal mij de zedigste aankondiging meest welkom zijn. Op letterkundige verdienste maken dezelve geen bijzondere aanspraak, en ik ben ver van mij met mijne schetsen als Verhaler onder de eerste te plaatsen. Sterke hartstogten te schilderen - gemoedsbeweging op te wekken - heb ik niet bedoeld, en mijne hoogst eenvoudige stukjes zijn de antipoden van verre de meeste fransche, engelsche en hoogduitsche Novellen van den dag’Ga naar voetnoot1).... | |
324. Wildenborch den 29 Mei 1837:Twee corrigenda. ‘SpruitGa naar voetnoot2) veroorzaakt een stuitenden wanklank’, daar twee regels lager spreidt voorkomt. ‘Ten deunGa naar voetnoot3) is te ongelukkiger, omdat het Hollandsche deun, voor karig, reeds aan vele Grelderschen niet bekend zal zijn’. | |
325. Wildenborch den 19 Junij 1837:....‘Op bladz. 52 der Verhalen heb ik ter kwader ure, aan het slot der voorlaatste zinsnede geschreven: “die in het zonlicht als zilver flonkerden”; dit had moeten zijn: als zilver in het zonlicht flonkerend, want de volgende zinsnede eindigt, op bldz. 53 ook met “die - bedreigden” en dit herhaalde die heeft iets in den hoogsten graad stuitends en wischt de verdienste der beschrijving op bldz. 52 en 53 (zo er verdienste in te vinden is) geheel uit’.... | |
326. Wildenborch den 8 Aug. 1837:Enkele aanmerkingen maakt Staring op het uiterlijk van de Kleine Verhalen: ‘Een weinig meer kleur had ook aan het omplakpapier der Kl. Verh. goed gedaan’.... ‘Het heeft mij geweldig gespeten, dat ik met mijne correctie te laat kwam! maar het gros der lezers zal het gebrekkige laten passeeren - en de kogel is nu door de kerk.’ ‘De fransche Banden voor Göttingen houden mij niet genoeg de eer van ons elegante binden bij de Duitschers op. Hierover schrijf ik nader’.... ‘N.B. De Rugtitel voor het 4de St. der Ged. is niet goed verdeeld, zodat, als de stukjes naast elkander staan, de aanwijzing van de Nommers niet op gelijke lijn komt.’ | |
[pagina 234]
| |
Met belangstelling heeft St. gehoord dat de Heer v. DoorninckGa naar voetnoot1) uit Deventer ‘het Campensche Stadsarchief’ in orde brengt en veel belangrijks betreffende den ouden koophandel van die stad heeft gevonden. | |
327. Wildenborch den 29 November 1838:Met genoegen zag Staring uit Nijhoff's brief, dat er 300 exemplaren van de Gedichten verkocht zijn. ‘De gunstige Recensiën van de Gids en de hartelijke toon aan het slot gaven mij ene stralende voldoening, omdat mij de Recensent niet bekend is. Ik wenschte naar vermogen de goedkeuring welke mij betoond mogt worden te blijven verdienen. Dit was het waarom ik, zo er ten enigen tijde, een Derde Uitgaaf van de Gedichten gewaagd konde worden, mij of de mijnen het regt wenschte voor te behouden om die Uitgaaf niet te laten plaats hebben dan na correctie van die kleine gebreken, welke mij door anderen in de Twede Uitgaaf nog wierden aangewezen, of die ik zelf daar in nog vinden kon'. Zulke Feilen nu zijn mij door geen Recensent bepaaldelijk aangewezen, doch ik heb er, speciaal in de Verhalen, zèlf gevonden - ook nog al Drukfouten, die ons ontsnapt zijn. Het een en ander heb ik in een daar toe bestemd Exemplaar aangetekendGa naar voetnoot2); opdat het ten enigen dagen - zo nodig - zijnen dienst bewijzeGa naar voetnoot3); zullende ik dezen aangaande met mijne Zonen afspraak maken, die er zeker, nà mij, niet mede zullen speculeeren, en, overeenkomstig mijn verlangen, als het pas geeft, handelen zullen -’. ....‘UwelEd. verpligt mij, door de f 323 ter mijner dispositie te houden liggen’. ‘Ook de Kleine Verhalen heb ik op een enkele plaats verbeterd.’ ....‘De Letteren liggen bij mij op doodstroomGa naar voetnoot4)’.... ‘Tot mijne ergernis vond ik UwelEds Naam niet in Otto's Gesämmt-LiteraturGa naar voetnoot5) Niederlands, en G. van Hasselt, de Heer van Daalhuizen is kaal afgescheept met drie regels, die weinig zin hebben. Mijn artikel Staringh is uit van Kampen afgeschreven en ik ben in hetzelve ook éen Fabeldichter, 't geen meer is dan ik weet’.... | |
[pagina 235]
| |
328. Wildenborch den 27 Mei 1840:Staring heeft een jaar lang niets van zich laten hooren, zooals hij zelf bekent: ‘ik ben in dien tijd meer en meer schildpad geworden. Mijne drie en zeventig jaren beginnen mij, inzonderheid als ik met het rijtuig van honk moet, op een zeer hinderlijke wijs zwaar te vallen’. Hij moet nu wel schriftelijk een verklaring vragen, dat zijn Gedichten en Proza-Verhalen nooit zullen worden herdrukt zonder zijn toestemming of die van zijn ervenGa naar voetnoot1). ‘De som der Verbeteringen in de Gedichten is, bijzonder in de twee eerste stukjes, nog al aanzienlijk, schoon zij in kleinigheden bestaan; en, uit ene eerzucht, die ik mij niet schaam te belijden, wenschte ik zeer, dat ten enigen tijde, een herdruk de gelegenheid aanbood, om van dezelve gebruik te maken. In alle gevallen zal ik zorg dragen, dat mijne correcties, duidelijk aangewezen, bij een' van mijne Zoons zullen blijven berusten, die mijne, van alle financieele speculatie vreemde bedoeling dezen aangaande kennen. Tot een' herdruk van de Proza Verhalen is wel geen kans. Aan deze is ook weinig door mij verbeterd’. Met genoegen las St. het derde deel van Nijhoff's GedenkwaardighedenGa naar voetnoot2). |
|