Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekendAan H. FrijlinkGa naar voetnoot2).305. Wildenborch den 25 Junij 1834:Weledele Heer,
Huiselijke aangelegenheden, van zeer onderscheiden aard - het smartelijk | |
[pagina 225]
| |
verlies van een SchoondochterGa naar voetnoot1) en het Huwelijk van een DochterGa naar voetnoot2) - hebben, enige weken lang, een stilstand in het bìjhouden van mijne Briefwisseling te weeg gebragt; waardoor ook UWelEds geëerde letteren van den 20 MeiGa naar voetnoot3) eerst heden door mij kunnen worden beantwoord. Dit spijt mij te meer, omdat ik door niets mijne opregte belangstelling in UWelEds zo verdienstelijken Almanak vermag te bewijzen, want de Proza van het leven maakt zich dermate van al mijnen tijd meester, dat ik aan geen Poëzie kan denken, en dit jaar, hoogstwaarschijnlijk, tot mijn groot leedwezen, voor geen enkel Jaarboekje iets hoegenaamd zal hebben in te zenden. Hàd ik iets, en was het voor een Plaatje geschikt, dan maakte ik zeer gaarne gebruik van het voorstel, mij dienaangaande heuschelijk door UWelEd. gedaan, want ik verschil in begrip met den Heer Immerzeel, opzigtelijk het artikel van Plaatjes in onze Almanakken; achtende Copieën van schilderijen -inzonderheid van Landschappen - niet genoeg geschikt om belang te verwekken, en om onze Tekenaars te oefenen - die zulks, over het algemeen, maar al te zeer behoeven! Ik beken intuschen, dat de Redacties, uit den aard der zaken, nu en dan last kunnen hebben van Plaatjespretendenten, en het moeielijk vallen moet, om jaarlijks Verzen of Proza te krijgen, welke het vereischte getal Plaatjes kunnen uitleveren. De Volksalmanak is mij door den Heer Thieme jaarlijks geworden; ook de onverdiende van dit jaar - over welken ik mij een weinig schaam. Ik zeg op het vriendelijkst dank voor dezelve. In den laatsten las ik, in 't bijzonder, de EbbeGa naar voetnoot4 met groot genoegen; de andere Stukjes niet te nà gesproken, want het Boekje heeft zeer veel verdienstelijke Ernst en Boert, zo in Dicht als in Ondicht. Ik bid UwelEd. zich wel verzekerd te houden, dat het aan mijn' goeden wil geenszins hapert, indien ik niet tot den Volksalmanak bijdrage. Rekt de Voorzienigheid mijn leven, en wordt mij, benevens blijvende lust tot Letterkundigen arbeid, ledige tijd geschonken, dan hoop ik zulks te doen blijken; is het niet in dit, dan in een volgend Jaar. Ik heb de eer met alle achting te zijn,
Weledele Heer, UWelEds Zeer Grew. dienaar A.C.W. Staring. |
|