Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekend237. Aan Prof. H.C. van Hall (zie Hoofdstuk VI).
| |
[pagina 177]
| |
ik meende’. De druk is van 1481Ga naar voetnoot1). Hij is gevoelig voor den lof van Tydeman aan zijn Winterloof gebracht. ‘Ik pleeg mijn toon niet hoog te stemmen - maar mijn doel is evenwel altoos, om, aan de eerste plaats, de viri principes te behagen. Is mijn woordvoeging ongedwongen; komen de rijmen zich, als dienaressen naar Boilau's voorschrift goedwillig aan 't eind der regels plaatsenGa naar voetnoot2), en hebben zij nooit een' ver gehaalden metaphorischen of anderen vrijbrief nodig, zo staat de kroon op mijn arbeid aan de beschaving van het soms vlugtig op het papier gebragte te koste gelegd, en ik verblijde mij wanneer aan mijne verzen wat het meer werktuigelijke betreft, de verdienste van gemakkelijkheid wordt toegekend. UWHGel. deed mij ook het regt van op te merken dat het bij mij niet overal en onophoudelijk lachen is. Ik beken dat mij zulks bijzonder streelde. Het grote publiek zal dit door den bank niet opmerken! De gewaarwordingen zijn bij onze meeste lezers zo traag in haar bewegingen, dat zij b.v. in mijne Nieuwe Ged. in de Twee Bultenaars nog niet uit de stemming hebben kunnen geraken waarin het verhaal den Bedelaar betreffend hen heeft gebragt (pag. 51) tot zij hem op bldz. 54 weder vinden. Bldz. 53 door 52 voorbereid, en hetgeen mij voor den geest zweefde bij de woorden “Ernstig rijst de grijsaard” enz. is voor dezen verlòrenGa naar voetnoot3)! - Zo zijn het ook bldz. 75, 76 en half 77 van dezelfde Ged.Ga naar voetnoot4) Zo zijn het bldz. 94, de onderste helft van 96 en de bovenste van 97 in 't Winterloof enz.Ga naar voetnoot5) Men zou' wel eens wenschen om zich voor de Poëzie even zo goed als voor de Muziek van de bovenschriften allegretto, andante, grave, maestoso enz. tot teregthelping van de lezers te mogen bedienen. Werd hun de kunst van goed lezen daardoor niet ingestort, zo konden die woorden toch altoos de werking doen van onze Geldersche en Overijsselsche Lantarens aan de deurpost van een sterfhuis opgehangen: zij bragten de tronies in de voegzame plooi vòòr het binnentreden’.... Het doet Staring genoegen dat Siegenbeek Aanteekeningen bij de Martijns schrijftGa naar voetnoot6). |
|