Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekendAan Dr. I. Peerlkamp.Ga naar voetnoot2)214. 3 Febr. 1829:Staring zendt een boek terug. Hij bespreekt een paar mooie emendaties van Prof. Peerlkamp in de ‘Bibl. crit. nova, IV’. Het verlangen naar een Anthologie van Lat. epigrammen voor de scholen heeft St. eveneens. ‘Om de jonge luiden ook bekend te maken met de verdienste van Landgenoten in dat vak was bij zulk een verzameling misschien een klein Corollarium te voegen van Lat. Epigr. uit onze Nederlandsche Dichters’. Hij schrijft Herder's vertaling van het Epigram op de KlokhenGa naar voetnoot3) af en beoordeelt die. | |
215. 1 Septbr. 1831:Staring prijst Peerlkamp voor een Carm. Eleg.Ga naar voetnoot4) Hij vindt het niet goed dat P. overal klassieke verzen en zinswendingen inlascht. De Nederl. dichter mag dat toch ook niet doen. Ook behagen Neptunus en de Tritons hem niet, wanneer er over den heldendood van v. Speyk wordt gesproken. Hoe kan die Mythologie samengaan met het Christelijk geloof in andere gedeelten. ‘Dat ik niet zonder uitzondering de Goden wilde verbannen hebben, verstaat zich! - In onze moedertaal zelve kunnen zij nog uitnemend goed te pas worden gebragt, maar! niet vermengd met Evangelisten en Apostelen; en, naar mijn gevoel, nooit waar het hart spreekt, dus zou dan Neptunus zich niet met van Speyk mogen moeien even min als een ander God of Godin met den prins v. Oranje terwijl het gewonde paerd onder hem neêrstort’... | |
216. [Mei 1832]:Staring zendt het Novum Carm. latinumGa naar voetnoot5) terug: ‘Aan geestige trekken ontbreekt het òòk niet in hetzelve, maar ik wilde Leopold - van wien ik | |
[pagina 162]
| |
ik nogtans geenszins de bewonderaar of apologist ben - liever meer verschoond hebben. - Wij weten toch niet hoe hij er toe gebragt is om de Belgische Kroon te aanvaarden; die hem wel bekome!’ Een aantal mooie verzen worden door St. aangehaald. ‘De taal is louter muziek.’ Niet alles kan hij begrijpen. ‘Een leek ontwent het latijn - dit kàn niet anders. Non omnia possumus.’ | |
217. 9 Decbr. '34:Staring stuurt: De Grondlegging van Ruslands ZeemagtGa naar voetnoot1). ‘Onder het afschrijven kreeg ik haast berouw, bij UWelEd.Zg. zulk een' lastigen arbeid in voorslag te hebben gebragt, terwijl mij de twee talen zo zeer van elkander afwijkend voor den geest stonden! De noodwendigheid, dat de overbrenging in de alkaïsche maat zij vermeerdert het bezwaar!’.... Hij geeft nog enkele opmerkingen. | |
218. 12 Decbr. '34:Staring heeft in onze taal leeren bewonderen wat het Latijn mist: .....‘haar vermogen om woorden saam te stellen waardoor zij een kortheid erlangen, die het gebrekkige van onze hulpwoorden bij het verbuigen en vervoegen van Zelfst. Naamw. en van Werkw. noodzakelijk enigzins - zelfs in verzen dikmaal ruim vergoedt’..... ‘Bloedschuld’, ‘wandschrift’, enz., haalt hij als voorbeelden aan. Hoewel hij geen graecus is, gelooft St. dat het Grieksch zich gemakkelijker zou voegen. Naar aanleiding van het gedicht vervolgt hij: ‘Misschien wordt mij uit Horatius toegevoegd: brevis esse laboras - obscurus fis!’Ga naar voetnoot2).... | |
219. Jan. '35:Groote moeilijkheden waren er volgens Staring aan de vertaling verbonden. Het splitsen van één Nederl. couplet in twee Lat. blijft een groot nadeel. ‘Nog iets dat het latijn tot vermoeijelijkingGa naar voetnoot3) met zich bragt! - de Mythologie! Bij het gebruik van deze houdt voor Christenen doorgaans de aandoening van het hart op om voor het koude verstand plaats te maken. Scherts, bevallige onderwerpen dulden het veelgodendom zeer goed; maar wordt het Ernst zoo neemt het veel van de belangstelling der lezers of hoor- | |
[pagina 163]
| |
ders weg, omdat men twijfelt of de Christen-Dichter wel in waarheid getroffen is geweest toen hij zich het voorkomen gaf van zulks te zijn - en toch ‘si vis me flere’Ga naar voetnoot1)..... St. is zeer tevreden, een aantal aanteekeningen laat hij volgen ‘niet omdat ik mij op den stoel van eene geleerdheid zetten wil op welke het mij geenszins toekomt plaats te nemen’..... | |
220. 24 Jan. '35:Staring heeft het te druk gehad om te schrijven, nog een paar veranderingen ‘maar het werk heeft geen haast en UWelEdZg. beschouwt het verbeteren gelijk ik zulks mede doe als iets dat tijd vereischt en niet stans pede in uno wil afgedaan worden.’ Ook maakt hij opmerkingen over Ramskoppen op de Doopvont in Almen te zienGa naar voetnoot2). | |
221. Wildenborch den 9 Septbr. 1837:Staring biedt zijn nieuwe uitgaaf aan: van ‘Czaar Peter’ is niet de Latijnsche vertaling opgenomen. ‘Men schreef mij uit Amsterdam in vertrouwen, dat het plaatsen van dat Latijn mij voor pedanterie en verwaandheid zoude worden aangerekend en men in der tijd reeds geërgerd was geweest over het “Patriam Canimus” op bldz. 124 van mijne Nieuwe Gedichten in 27 uitgegeven. Dit laatste heb ik evenwel niet onherdrukt kunnen laten omdat het gezongen is geworden en mij geklaagd is dat het om het woord belgicum niet langer te zingen was.
Er zijn helaas vrij wat Drukfeilen in mijne Ged. onverbeterd en onaangewezen gebleven!’.... | |
222. 22 Febr. 1839:De Poetae Lat. Nederl. van Prof. Peerlkamp zendt Staring terug. De gedichten van BaudiusGa naar voetnoot3) heeft St. weer eens voor den dag gehaald, omdat P. ze prees, veel er in verstond hij niet. Dat men een bekend Lat. gedicht 1022 maal zou kunnen veranderen zonder tegen de maat te zondigen klinkt | |
[pagina 164]
| |
ongelooflijk, ‘ik heb het jaren geleden menig malen gedaan met behoud van den zin. Het zou' een goede excercitie voor een Leerling zijn als hem een zeker getal verzettingen als pensum was opgegeven’.... Klanknabootsende verzen heb ik niet, als de Recensent, op bladz. 23 en 24 kunnen vinden, maar wèl vond ik daar wat ik veel hoger acht, door de maatgang uitgedrukte aandoening. Uitgedrukte beweging of vertraging schat ik òòk meer dan klanknabootsing’Ga naar voetnoot1). ‘Pag. 387 is water op mijn' Molen! Het premantur van HoratiusGa naar voetnoot2) kan, geloof ik, bij òns niet genoeg gepreekt worden.’ |
|