Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekendAan Prof. M. SiegenbeekGa naar voetnoot1).212. Wildenb. 11 Febr. 1828:Hooggeleerde Heer,
Ik heb mijn antwoord op UwHgels heusche Letteren met bijgevoegd Boekgeschenk uitgesteld, omdat ik een bezoek uit Leyden tegemoet zag en mijn Brief UWEHG. daardoor A.M. zoude hebben kunnen geworden. Dit bezoek heeft geen plaats gevonden en ik stel niet langer uit mijne schuldige erkentenis te betuigen, voor de Latijnsche Gedichten van Van OmmerenGa naar voetnoot2), door welker verzameling en uitgave UWEDHgel. ons letterkundig publiek zo zeer verpligt heeft. Enige der gedichten waren mij in vroeger dagen reeds bekend geworden en ik heb die nevens de andere met levendig genoegen opnieuw gelezen. Inzonderheid smaakte mij weder de Ode ad GallosGa naar voetnoot3)! de resensie dezer ode had ik lange jaren geleden (zo mij voorstaat niet in het Magasin encyclopédiqueGa naar voetnoot4) maar in een engelsch Maandwerk) gelezen. Van dezelve waren mij een paar heerlijke strophen (op blz. 69) in 't geheugen gebleven, welke maar al te dikmaal ene aandoening van spijt bij mij hebben opgewekt, als ik daarmeê de raauwe klanken vergeleek waarmede wij verpligt zijn onze gedachten uit te drukken! - Hoe jammer dat een Man als van Ommeren zo vroeg gestorven is. Hij had onze SarbieviusGa naar voetnoot5) kunnen worden. Mijne Muze verblijdt zich, door een Man van UWHgels keurigheid en gezonden smaak te zijn geprezen. Dit geeft haar hoop, dat hetgeen zij in hare kluis geneuried heeft ofschoon zij meest haar stof op haar geboortegrond | |
[pagina 160]
| |
pleegt te zoeken, zal blijven klinken, uit den Mond van Lezers die de zoetvloeiendheid niet met de eentonigheid verwisselen, en, bij onze (ook in de kunst der versificatie zo hoogstaande) ouden, hebben geleerd, dat onze gewone verzen op nog meer dan twederlei voeten gaan. Ik heb de eer mij met gevoelens van bijzondere hoogachting te noemen, Hooggel. H. UWHgels zeer gehoorzame Dienaar. | |
213. Wildenb. 26 Septbr. 1828:Hooggeleerde Heer,
Ik had verzuimd een vroeger gelegenheid waar te nemen om mijne oude gedichten voor de Biblioth. der Maatschappij bij mijne Nieuwe te voegen. Het nevensgaande exemplaar heb ik met het potlood doorlopen om hetzelve van de meest stuitende Drukfeilen te zuiveren. Met veel leedwezen vernam ik het overlijden van den Heer ten Broecke HoekstraGa naar voetnoot1) wiens prospectus van de uitgave onzer oude Romans enz. mij kort te voren was toegezonden. Deze uitgave zal toch, hoop ik, door dit voorval niet vertraagd worden? - Maar - tevens hoop ik dan ook op zodanige inrigting van den Druk dat men letters voor zijn geld krijge. Men weet inderdaad geen plaats meer voor al het wit papier tegenwoordig aan onze Boekdrukkers te betalen; ook zoude men, dunkt mij, een' Herdruk van den RijmspiegelGa naar voetnoot2) kunnen laten rusten tot ons eerst het nog geheel onuitgegevene, het hoogst gebrekkig gedrukte of het zeldzaam meer in verkoopskatalogen verschijnende zou' zijn geschonken. In het vak der Poëzie schijnt het met onze krietiek helaas niet anders te kunnen zijn dan hollen of stilstaan! Van het eeuwige ‘pulchri bene, recte’ zijn wij nu tot de personaliteiten van het NieskruidGa naar voetnoot3) overgegaan! De Heer TollensGa naar voetnoot4) had mij ook vereerd met het voorstel om door enige Dichtregels tot een klein gedenkstuk voor wijlen den Heer Nierstrasz bijtedragen. Overstelpt van allerlei bezigheid heb ik zulks niet kunnen doen; maar het zoude mij thans ook bijna voorkomen beter te zijn dat men van het plan | |
[pagina 161]
| |
afzag, dewijl er reeds zo veel gedrukt en op allerlei wijze, zelfs in de couranten, gezegd is wat men dacht ter zake te doen. Ik heb de eer met gevoelens van bijzondere hoogachting te zijn.Ga naar voetnoot1) |
|