Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekendAan P. LouwerseGa naar voetnoot3).209. Wildenb. 2 Mei 1824:Mijn Heer
Eindelijk kan ik mij van de verpligting kwijten om UWEds heuschen Brief van het begin der vorige maand te beantwoorden en voor de daarbij medegedeelde vrucht van uwe pen dank te zeggen. Vroeger is mij zulks ondoenlijk geweest dewijl ene meer dan gewone Landmans drukte en een allerlastigst schrijfwerk dat mij was opgedragen waren zamengelopen om zich geheel meester van mijnen tijd te maken. UWEDs BetoogGa naar voetnoot4) heeft mij zo wel uit hoofde van het onderwerp als van de gepaste behandeling bij uitnemendheid gesmaakt. Iets wat mij ook grotelijk in het opstel behaagde, was dat hetgeen den ongelukkigen Thomas tot een Dief maakte niet romantiesch vergoelijkt is. Uwe schildering heeft mede de verdienste van waarheid met levendigheid van voordragt te paren, en uwe personen zijn menschen en hebben kennelijke karakters. Weinig schrijvers verdienen het dat men zulks van hunnen arbeid zegge! - Maar geringer nog is het getal dergenen die zich zulk een loflijk doel voor ogen stellen als het uwe is geweest. Mogt het zaad door U met deszelfs Betoog gestrooid hier en daar in een goede grond vallen en mede helpen uitwerken dat de schavotstraffen hoe langer zo zeldzamer worden - want - het zit er te diep in: die eens als misdadiger een schavot betreden heeft is voor de maatschappij verloren! En het gaat met de denkwijs van de menschen op dit artikel als met de begrippen over het eerlijkhouden van een Kerkhof aangaande welke ik zelf eens in het geval was om mede uitspraak te moeten doen wordende toenmaals politiek inzien in plaats van Regterlijke strengheid geoordeeld te pas te komen, bij een overtreding welker aanleiding iets goeds had. | |
[pagina 157]
| |
Een persoon namelijk was om begane slechtheid in het Tugthuis gezet en daar gestorven. Hij behoorde tot de zogezegde fatsoenlijke klassen en werd door bestel van zijne weduwe bij nacht op een Dorpskerkhof heimelijk begraven. De Boeren kregen de lucht van het gebeurde en den volgenden nacht werd het lijk met de kist weer uit den grond gehaald en op de straat buiten de eerlijke grens neergezet. De Momboir, in der tijd, was genoodzaakt aanvankelijk kennis van de zaak te nemen. Doch weldra werd dezelve aan de Hogere Politie getrokken en gesust door een twede Begrafenis van het Lijk bij nacht op dominiale grond. Hartelijk wensch ik dat UWEd. zich meer en meer zal aangemoedigd vinden om op de ingetreden baan voor te gaan. Inzonderheid ook dat UWEd. enigen tijd deszelfs krachten zal beproeven in de bewerking van Tafereelen uit onze zo rijke Geldersche HistorieGa naar voetnoot1). Komt UWEDe daarbij het een of ander voor waaromtrend UWEd. uitsluiting verlangt en laat mijn zeer weinig diepgaande kennis in dit vak mij toe dezelve te geven zo kan UWEd. zich altoos van mijne bereidwilligheid verzekerd houden. Ik heb de eer met bijzondere achting te verblijven Mijnheer UWEds zeer gewillige dienaar. N.B. Ik mag als Geldersman een Geldersman niet zonder verwijt den Hollandicismus laten begaan van te schrijven: ‘de gezellen lagen hun berouw aan het licht’. |
|