Brieven (2 delen)

Aan W. Messchert²⁾.

207. Jen 26 December 1816:

Mijn Heer,

Ik heb de eer UWED bij dezen eene Lofrede op Constantin Huijgens te doen geworden, en dezelve aan de beoordeeling der Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen te onderwerpen.

Het zal mij tot waar genoegen strekken, dat eene andere hand den geestig-

2) Secretaris der Holl. Maatsch. v. Fr. Kunsten en Wetensch.; hij woonde te Rotterdam, schrijver van de bekende ‘Gouden Bruiloft’.

[p. 153]

sten van onze Dichters eenen schooneren krans blijke te hebben gevlochten.¹⁾

Ik noeme mij met de verschuldigde achting,

Mijnheer

UWEDs. zeer gewilligen Dienaar.

1) Bericht uit den Algem. Konst en Letterbode voor 1817, Nr. 45, bldz. 293 ‘ingekomen een stuk gemerkt met de Dichtregels van Hooft:
‘Veelen die van deughde schreeven’, enz., welk stuk geene bekrooning is waardig gekeurd, als, volgens eenparig gevoelen van beoordeelaren, niet aan de vereischten eener Lofrede voldoende, terwijl alleen de minderheid voorstelde aan hetzelve, als welgeschreven Letterkundige proeve tot vereering van Huygens, eenen buitengewonen zilveren Eerpenning toe te wijzen’. Deze lofrede is nog in het familiearchief aanwezig, (gebruikt door B. Huet: Litt. Fant. en Krit. I, blz. 151 vlg.).