Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekendAan W.A. Ockerse.Ga naar voetnoot1)192. 9 Mei 1822:Weledele Veelgeachte Heer
De Voorstanders van onze Letterkunde hebben UWED en Mevrouw Kleijn grote verpligting voor de Gedenkzuil ten aandenken van Bellamij opgerigt. | |
[pagina 133]
| |
Ik kwijt mij mits dezen van de míjne voor het geschenk van een Boek, dat zo veel meerder geeft dan men regt had te vorderen, en in velerlei opzigte, even leerzaam voor allen, als in het bijzonder geschikt is om de harten van onze Vaderlandsche jongelingschap in edelen naijver te doen ontbranden. Lag mij 's Gravenhage zo nabij als Zutphen, hoe gaarn zoude in dan met UWED eens een uur verpraten over onderwerpen die mij bij het lezen van het gedenkstuk voor den geest kwamen - over Maat - over rijmeloze verzen, over zoetvloeiendheid - over Rhytmus - over declamatie. Het heeft mij niet weinig verblijd, dat mijne gedichten UWED.'s goedkeuring hebben mogen wegdragen, en UWED. zich wel de moeite heeft willen getroosten om deszelfs gunstige gevoelens over mijn geschrijf aan het publiek medetedelen. In de antikritiek zag ik, door de Noot voorgelichtGa naar voetnoot1), dat de Letterbode wel over het woord reis konde gestruikeld zijn. De herhaling van maal ware beter geweest - werf konde niet om het volgende vererfde. Evenwel komt míj reis nog niet voor een eigenlijke platheidGa naar voetnoot2) te wezen. Verradelijk was niet alleen te verdedigen gelijk in de antikritiek is geschied. Men had ook het gezag kunnen inroepen. In een oud woordenboek, dat naast mij ligt, staat ‘verradelijc, Door verraderie’ vóór ‘verraderlijc ombringen’; en bij VeldenaerGa naar voetnoot3) onder anderen vindt men het woord telkens. Wat de aanval op het rijmeloze aanbetreft: De Noot op Bladz. 44 van de Gedenkzuil geeft ook aan mijn' Vriend de VriesGa naar voetnoot4) niet toe, dat ons het rijm zo onontbeerlijk is. Ik las zulks met te meer genoegen dewijl ik altoos het onderdrukken van proeven zo bedenkelijk vinde; waar onze gewone maten voor zangerige (niet anakreontische) stukjes gekozen worden doet men gelijk het mij voorkomt best om meest altoos heel of half te rijmen en Bellamij heeft het zich naar míjn gevoel ten dezen opzigte wat te ligt gemaakt doch waar men den toon van Horatius in zijne Brieven en Hekeldichten wil zoeken te vatten - waar men Kaïns wanhoop wil schilderenGa naar voetnoot5) - waar men door strengen ernst of door hoogst eenvoudige Natuur wil treffen, daar dunkt mij komen de vijfvoetige Jamben juist zónder rijm te pas. Maar pro captu lectoris habent sua fataGa naar voetnoot6). | |
[pagina 134]
| |
Uitgegalmd kunnen zij zeker niet worden! Wij galmen geloof ik, in 't algemeen, maar al te zeer, - den toneelspeler verwarrend met den redenaer. Ik heb een Rekest aan Mevrouw Kleijn gepresenteerd Helon betreffend: de schrijver laat bij slot diens Moeder sterven en hem met de zijnen in de zee vergaan. Dit is erg voor alle de betrokkenen, voor de arme Sulamith inzonderheid, welke reeds het IJ verwater heeft moeten innemen vervolgens nog het brakke zeewater te laten drinken - dit is, meenen wij híér, al te hard en wij zouden de waardige vertaalster gaarne bewegen om aftebreken bij de Voorbereidsels tot den Egyptischen togt en het overschietende in een voorberigt te plaatsen. UWED's minzame voorspraak zo er geen gewigtige redenen van tegenwerking zijn wordt in dezen dringend verzocht door hem die de eer heeft zich UWED's veelgeschatte vriendschap aan te bevelen en met bijzondere achting te verblijven’..... | |
193 7 Decbr. 1822:Weledele veelgeachte Heer De Heer Bilderdijk schijnt zich aan te merken als geroepen om hier, door persoonlijk toegevoegde hatelijkheden, de Ultra's van ParijsGa naar voetnoot1) te wreken, en mij is de eer wedervaren om dien ten gevolge op zijne schaal te worden gewogen (Krekelzangen Twede Deel Bladz. 137). Ik heb mij geërgerd over het aanblaffen van den man. Mijn pen is hem zo min als iemand van zijne medestanders ooit te na gekomen, hebbende ik evenmin tijd als lust tot twisten, terwijl ik daarenboven ook niets meerder weet van al het Leydsche harrewarren dan hetgeen mij uit de journalen en uit het schelden en razen van den Waagmeester bovengemeld is gebleken. In de eerste opwelling van mijne gevoeligheid schreef ik onder meer anderenGa naar voetnoot2) deze drie regels om belediging voor belediging terug te geven. Snorkerij Ik ben - ‘geen Tooveraar’Ga naar voetnoot3) Wat naam aan U besteed? Aan mij? dat schreef ik zelf. 't Is 't woord van een Poëet: 'k Ben aller Vorsten NeefGa naar voetnoot4) - goedGa naar voetnoot5) - christenGa naar voetnoot6) - en ProfeetGa naar voetnoot7)’. | |
[pagina 135]
| |
Evenwel, na mijne arbeiders eens rond te zijn gegaan, bezit ik weer de rust der ziel. Die rijmen moeten niet gedrukt, bepaaldelijk niet. Maar zal ik dan geen enkel woord zeggen - geen reden geven, waaróm ik zwijg? Ik kan het met mijzelven niet eens worden, en laat het bijgevolg geheel aan UWED. over om met het bijliggend Epigram op een Langdradige preekGa naar voetnoot1) ook het andre dat er onder staat in het thans gedrukt wordend Nr. van den Recensent, zonder enigen uitleg of noot te doen plaatsen. Vindt UWED. goed om alleen het eerste versje te laten drukken (dat toch ook wel eens voor een pijl op de Parijsche Missionarissen geschoten zou kunnen gehouden en kwalijk genomen worden), zo berust ik volkomen in het weglaten van het twede. Ik heb de eer met bijzondere achting’....
De 3 Regels in bovenstaanden Brief werden na het afzenden dus door mij veranderd: Ik heet? - ‘Geen Toovenaar.’ Zeg, hoe ge u zelven heet?
‘Dat schreeuw ik daaglijks, en schreeuw waarheid, als Poëet:
'k Ben aller Vorsten Neef - goed - Christen - en Profeet.
| |
194. Wildenb. 13 Decbr. 1822:Weledelveelgeachte Heer.
Ik heb de eer gehad UWEd. onder dagteken. van de 7 dezer te schrijven, doch deze Brief met overhaasting afgezonden zijnde kan het wezen dat dezelve alleen W. Ockerse zonder Tweden voornaam en zonder qualiteit tot opschrift hebbende aan het Haagsch postkantoor is blijven liggen of aan de verkeerde geraakt is; voorzichtigheidshalve schrijf ik dan nog een paar regels om UWEd. het bovenstaande te melden - met bijvoeging dat de Brief mede op Rouwpapier geschreven en (zo ik mij niet bedrieg) als deze gezegeld is geweest; ik neem de vrijheid een Brief aan Mevrouw de Wed. Kleijn in te sluiten met verzoek van verdere bezorging bij voorkomende gelegenheid. Na het bewust Boek grotendeels te hebben doorgelezen geloof ik nu dat | |
[pagina 136]
| |
de Twee Regels geplaatst moeten worden. De Drie die nergens gedrukt niet medegedeeld dienen te worden gaan veranderd in dezen - met nog een vijftal andere waarvan de dadelijke plaatsing misschien niet geheel ongepast zoude zijn, en dan getekend als op het afschrift staat en weder zonder enig bijvoegsel. Ik heb de eer met bijzondere achting te verblijven. |
|