Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekend
[pagina 33]
| |
Aan zijn Stiefoom Everhard Alexander VerHuellGa naar voetnoot1).21. [± 1784]Ga naar voetnoot2):Aan den Heere Geheimschrijver (Suiker)Ga naar voetnoot3) van Doetchem. Staring stuurt de vertaling van een gedicht van ‘een Barde’. ‘Ik heb mijne Hoogduitsche boeken ontvangen, namentlijk de vaerzen van Cronegk en Ossian, en ben van den laatsten zoo geenthusiasmeert, dat mijn Moeder vreezt van haast in de noodzakelijkheid te zullen koomen om mij in een dolhuiz te zetten, want als ik maar een ogenblik in hem geleezen heb vlieg ik van mijn stoel op, loop zo hard ik kan naar de pollen of het Bleumingsbosch, en terwijl ik er met een klopstokkiaansch gelaat door heen wandel zing ik a pleine gorge het airtje peind lui, peind lui la tendre ar deur etc. in gedagte dat ik een Barde ben, en een celtisch lied zing in een oud eikenbosch’... | |
22 Göttingen Dec. 1788Ga naar voetnoot4):‘Tusschen den 25 September en het laatst van October heb ik eene groote tour te paard gemaakt in een van de schoonste deelen van Duitschland, om hier niet in de doodsche vacantie van hypochondrie te vergaan. Wij waren met ons drieën; baron Sloet, Weerts van Deventer en ik - Sloet en ik hadden onze knechts mee, zoodat ons detachement vijf ruiters sterk was. Onze huurpaarden waren bijna zoo schoon als eigenen, en aan een brillant chabrak, holsterkappen etc. manqueerde het niet; - figureer u alzoo de glorie van deze cavalcade. Onze tour ging over Cassel, Frankfort, Manheim, Heilbron in Schwabenland, Anspach, Würzburg etc. - Wij hadden het heerlijkste weê;r, en bijna altijd gladde, gebaande wegen, en welke landouwen! Hooge dennenbosschen op steile rotsgebergten - vlakten met vette weiden - heuvels met vruchtbare korenakkers, wijnbergen - breede rivieren - beken die van de klippen neêrschuimden - dit waren tooneelen die elkander onophoudelijk afwisselden. Nu en dan verhief zich ook wel het achtbaar overschot van een ouden ridderburcht op de hoogten aan den weg, en vervulde mijne | |
[pagina 34]
| |
ziel zoo geheel met de vrome feiten van wapenen der vaillante tournooihelden uit de middeneeuwen, dat ik uren achtereen doof en blind voor alles, op mijn paard zat, en de grootste lust van de waereld voelde, om bij gebrek aan lansen een wijngaardspaal met mijnen hoogadelijken reiscompagnon te breken. Aanstaande voorjaar vertrek ik van hier, om na een klein reisje in den zomer 't huis te komen. - Hoe gaarne bleef ik langer hier om nog beter van de heerlijke inrigting dezer academie te profiteeren en zooveel aangevangen studiën ten einde te brengen - maar dat heimwee! dat heimwee! - Ik moet weêr geldersche lucht inademen of ik verga’... |
|