Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekendAan zij Stiefoom Carel Hendrik VerHuellGa naar voetnoot1).23. ter Wildenb. den 13 Jan. 1807:aan zijne Excellentie den Heer Admiraal VerHuell van de KemnadeGa naar voetnoot2), Minister der Marine, Maarschalk van Holland enz. enz.
Hoogstgeëerde Oom en waardste Vriend
De Heer v.d. Borch heeft mij gesproken van eene conversatie tusschen UWExc. en ZHWelgeb. welke mij te zeer eenen Broeder van mijne Moeder in Uwe goede oogmerken te mijnen opzichte heeft doen erkennen om niet mijne hartelijke dankbetuiging optewekken, doch ik geloof dat het niet overtollig zal zijn om te gelijk eenigzins nader uitteleggen wat de Heer v.d. Borch UWEx. over mij gezegd o heeft. Aan ambitie, zucht om voor mijn toenemende Familje te zorgen en genegenheid om in zaken waarvan ik kundigheid heb werkzaam te zijn ontbreekt het mij niet, maar een zo werkelijk Landgoed als de Wildenb. waarin ik altoos tusschen de 20 en 30 arbeiders (tegenwoordig over de 30) te gang houde - een fortuin waarin mijn Moeder door een zeer noodlottige codicil- laire dispositie ten faveure van een stiefvader, een bres gemaakt heeft, die mij (al was het ook mijne vrijwillige keus niet), vooreerst zou noodzaken om geen winterverblijf in de, stad te nemen, ten zij ik hier mijn geprojecteerde en begonnen verbeteringen wilde opofferen en een aantal menschen hun | |
[pagina 35]
| |
brood onttrekken - daarbij vier Einders in welker eerste educatie ik mij verplicht reken deel te nemen - dit alles moet mij doen afzien van ampten gelijk wij dezelve hier hebben, ampten namentlijk die of een verblijf in de stad of telkens absenties op eenen verren afstand vorderen, en dikwijls tot derzelver waarneming aan een derde plaats zo veel kosten veroorzaken dat men zich tot ééne vaste Huishouding bepalende gelijk ik doe, zonder zorgen zo veel uitwint, als men met veel beslommering bij een ampt zou kunnen overhouden. Dit zijn eigentlijk mijne redenen en ik twijffel niet of zij zullen aan UWExc. een voldoende uitsluiting geven van mijn stilzitten op een tijdstip dat velen van onze Landslieden niet geheel vruchtloos in beweging geraakt zijn. Maar misschien blijft er bij UWExc. een bedenking over: of ik in deze afgescheidenheid buiten levende mijne burgerlijke plichten wel zo goed vervul als ik de huisselijke dusdoende kan waarnemen en hierop kan ik niet wel antwoorden dan door het een en ander aan te halen dat de kring mijner werkzaamheid hoe bepaald zij schijne, mij heeft toegelaten om met eenige vrucht voor anderen werkstellig te maken en waarvan ik tegen UWExc. durf spreken, omdat de vriendschap en een vertrouwelijke brief die ik na lectuur aan de vlam verzoek opteofferen een woord van eigen verdienste toelaat. In de eerste plaats noem ik mijn operatie om door een waterleiding van een úúrgaans lengteGa naar voetnoot1), in weerwil van hindernissen die mijn' voorgangers altoos voor onoverkomelijk gehouden hebben het District van de Wildenborch niet alleen, maar te gelijk deze geheele streek - misschien 900 morgens met elkander bedragende van het verderfelijk water te bevrijden, - uit den staat van Moeras te redden en voor allerlei verbetering vatbaar te maken. Ten tweden heb ik een schoolhuis laten bouwen waarin ik een Meester onderhoude die in den voorleden winter tot tachtig kinders toe onderwijs heeft gegeven, zodat het lezen en schrijven dat geen van mijne boeren verstond thands bij hunne kinders algemeen is geworden. Eindelijk heeft mijn geliefkoosde Lectuur over onderwerpen de chemie en Handwerken betreffende mij in staat gesteld om aan een Lijmfabrikant te Lochem (H. Reerink) onderrichtingen te geven welke die uitwerking hebben gehad, dat de Lijm die te Lochem gemaakt wordt misschien de eenigste in 't gehele Land is welke met de Engelsche gelijk staat en de verbeterde waar van Rerink nu zodanig aftrek te Amsterdam en elders heeft dat de Man zijne fabriek aanmerkelijk heeft uitgebreid en jaarlijks groter sommen in dezelve omzet. Ik bepaal mij tot deze drie artikels, en durf vertrouwen dat hetgeen ik | |
[pagina 36]
| |
langs de genoemde wegen heb tot stand gebragt mij van egoïsme kan vrijpleiten, niet alleen maar zelfs dat ik ingeval onze Koning mede zodanige zijner onderdanen als thands buiten bedieningen staan en verkiezen te blijven wil decoreeren en niet alleen den Heer v.d. Borch die door zo veel verdiensten aanspraak op distinctie heeft en dezelve hoop ik ook erlangen zal, maar ook een Lijnden van HemmenGa naar voetnoot1) bijvoorbeeld, een Schimmelpenninck van de Poll en een Martel Bouwer, Ingezetenen door hun groot vermogen en 't loflijk gebruik dat zij van 't zelve maken zo zeer boven andere uitstekende, zijne gunst betonen wil, dat ik dan, zeg ik, zonder blozen mij op de rei zou mogen stellen van die geenen welke door de bepaalde distincties zullen bestempeld worden als zulken die niet geheel nutteloos voor het Land hun leven slijten. Ik zeg dat ik zulks zonder blozen doen zoude, en ik zoude het ook gaern doen omdat ik in de gecreëerde orders een middel zie om hoe langs zo meer den adel en den aanzienlijken burgerstand bij ons te rapprocheeren en aan een te hechten, 't welk ik voor een der grootste weldaden houde die men hier aan de samenleving bewijzen kan. Daar ik ondertusschen met de Kaart van 't Hof geheel onbekend ben is dit mijn verlangen geen onbescheiden aandringen bij UWExc. om ten mijnen gevalle iets te drijven dat misschien geen houding hebben zoude; en over 't hoofd gezien of niet, blijft mijn zucht voor 't algemeen belang dezelfde en mijn tevredenheid in mijnen toestand volkomen ongestoord! Met de aankoop van de Kemnade wensch ik U en ook geëerde Tante hartelijk geluk. Ik ken het goed bij reputatie als een verblijf dat zeer grote agrementen heeft en UWExc. heeft een goede haven uitgezocht om ten eenigen tijd van 't gewoel te rusten. Mijn lieve Charlotte is met hare kleinen welvarend. Zij voegt de betuiging van haar schuldige respect voor UWExc. en onze geëerde Tante bij de mijne terwijl ik mij met de oprechtste gevoelens van eerbied en hoogachtende vriendschap beken UWExc. zeer gehoorzame en liefhebbende Neef | |
[pagina 37]
| |
en uitzichten zoude quadreeren te meer, daar ik te digt bij het Borculosche wone om eene verhuizing der waards nodig te doen zijn’..... ....‘En was mij, in den tijd dat ik door den Raadpensionaris, als Lid van het Bestuur gepasseerd werd, door iemand vriendschaplijk gevraagd of er iets was, dat mij eenig plaisir konde doen, zo zoude ik graag de moeite op mij hebben genomen, waarom de Heer Walien van zo ver gehaald is’....
P.S. Staring is bezig met een rapport voor de Commissie van Landbouw: ‘Hoezeer ik verlang dat de cultuur der woeste gronden worde aangemoedigd, zo zou het toch niet raadsaam wezen, dat werk te revolutionair aan te grijpen’..... | |
25. ter Wildenborch 16 Mei 1808Ga naar voetnoot1):Hoogedelgestrenge Heer Hoogstgeëerde Oom.
Ik neem de vrijheid Uwe Excellentie eenige weinige regels te schrijven, op het dringende verzoek van Mevrouw Kleijn (Weduwe van den Heer Kleijn, voorheen Raadsheer in 't Hof van Gelderland) dat ik Uwer Excellenties protectie mogt vragen voor haren zoon welke zich tegenwoordig te Parijs ophoudt ten einde zijne vroege bekwaamheid in de schilderkunst op kosten van onzen Koning meer en meer te volmaken. Ik ken den Heer Kleijn persoonlijk, ben getuige geweest van de eerste ontwikkeling van zijn verwonderlijk talent, en heb het mijne toegebragt dat zijne ouders eindelijk toegaven aan de onweerstaanbare zucht die hem van de loopbaan heeft afgetrokken welke de stand van zijn' vader voor hem openzette. Daarbij komt het belang dat zijne jonkheid en meer dan gewone bescheidenheid vanzelven moeten inboezemen. Doch hetgeen mij vooral bewogen heeft om ten zijnen regarde eene door Uwe Excellentie afgebroken correspondentie met een brief te vernieuwen welke uit zijnen aart op geen antwoord aanspraak maakt, is, dat ik bij dezen met geen onbescheidene sollicitatie om eenig bewijs van aandenken of vriendschap of eenige gebruikmaking van invloed lastig vallende, Uwe Excellentie alleen bekend heb te maken met eene gunstige gelegenheid om deszelfs Missie en Persoon eer aan te doen, door het verder bemoedigen van een uitstekend genie dat reeds de onderscheiding van Zijne Majesteit tot zich getrokken heeft. Ik heb de eer met verschuldigd respect te zijn |
|