Brieven (2 delen)
(1916)–A.C.W. Staring– Auteursrecht onbekendAan zijn Neef A.H.C. StaringhGa naar voetnoot1).15 ter Wildenborch 14 April 1797:Weledelgestrenge Heer Zeer geëerde Neef,
Zo zeer ik door de blijken van betrouwen en achting vereerd worde welken UWEd.gestr. Brief van den 4 ll. voor mij behelzt, zo zeer vrees ik dat gebrek aan ondervinding en gewennis om zaken te behandelen mij niet zonderling geschikt maken om meede uitvoerder van een' laatste wilGa naar voetnoot2) te zijn; en mijne wijs van leeven en bestaan geeft weinig hoop dat ik door den tijd dit gebrek verhelpen zal. - Vergun mij UWEd. Gestr. dit in bedenking te mogen geeven. Terwijl ik nochthands wanneer UWEd. Gestr. bij deszelfs besluit onveranderd bleef den vereerenden plicht van Exec. gewillig op mij zal neemen - en het onzekere sterflot mij later dan UWEd. gestre. te beurt valt’.... | |
16. 3 Febr. 1801:Weledelgestrenge Heer en Veelgeëerde Neef
Ik meen UWEd. gestr., toen wij in den laatsten zomer het genoegen hadden U hier te mogen zien, ter loops gesproken te hebben, over eene jaarlijksche uitkeering, waartoe ik door mijne Moeder bij eene Codicillaire dispositie ten faveure van mijn Behuwdvader Boers (te Leijden gemaakt) | |
[pagina 30]
| |
ben verbondenGa naar voetnoot1) - eene uitkeering, vooral in de omstandigheden waar in de publieke zaken reeds voor mijn Moeders overlijden geraakt waren, en verder nog hoe langs zo meer geraakt zijn, niet volkomen geëvenredigd aan de zuivere opbrengst van den Boedel welke mij aangeërfd is - als bedragende de som na het overlijden van mijne Moeder aan mijn' Behuuwdvader uitgekeerd met het Douarie reeds een som van meer dan zes en twintig duizend gulden! van mijn Capitaal genomen. Nu heb ik dan, naar redding van mijne zaken uitziend eer het te laat wierd, ouvertures tot eenen uitkoop aan mijn' Behuuwdvader gedaan en 't laat zich aanzien dat hier iets van worden kan - Doch hiertoe is gereed geld nodig en ik heb gedachte mij tot dat einde aan niemand beter te kunnen adresseeren dan aan UWEd. Gestre, die ik durf vertrouwen dat zo zeer uit vriendschap als uit betrekking van Familje niet ongaern zien zal dat de nalatenschap van mijn' Vader in mijne handen blijve. Ik heb te Amsterdam bij den Auditeur van Alphen 20.000 glns aan oude Hollandsche 2½ pcts obligaties. Het komt mij voor dat dit gevoegd bij mijne personeele obligatie een voldoend onderpand voor eene som van f 6500-:-: konde strekken, welke ik gaern a 4 pct zoude wenschen te hebben - onder die mits, dat deze som van f 6500 mij in de eerste 2 jaren niet zoude mogen opgezegd worden, en dan ook niet dan in 2 Termijnen van 6 maanden tot 6 Maanden te betalen - Mag ik UWEDgestre. wel vergen om eens in Amsterdam naar dit geld voor mij uit te zien? - De zaak kan evenwel nog niet tot conclusie gebragt worden, want als ik uw antwoord heb, moet ik eerst, zo het gunstig is, nog het arrangement met mijn' Behuuwdvader maken, en het zou misschien wel niet tot stand kunnen komen, in welk geval ik dan ook geene penningen zoude nodig hebben’.... | |
17. 22 Novbr. 1804:Waarde en hooggeëerde Neef,
Van Arnhem 't huiskomende vond ik de grievende tijding ons door UWGebGestr. missive van den 11 ll. medegedeeld - Niet anders dan de noodlottigste aankondiging met den eersten te gemoet ziende liet ik een' postdag voorbijgaan zonder U te antwoorden, dan geen bericht wegens den verergerden toestand van den ons zo dierbaren Grijzaard ontvangen hebbende begint onze moed zich weder eenigzins op te beuren, en ik schrijf dezen om UWGebGestr. op het vriendelijkst te verzoeken mij wel met een paar regels te | |
[pagina 31]
| |
willen melden hoe de tegenwoordige staat der zaken te Gouderak is zo ten opzichte van mijnen waerdigen Oom en tweden Vader als met betrekking tot uwe eigen gezondheid waaromtrend ons uw Brief mede bekommerd maakt. Wees verzekerd, mijn waardste Neef dat geene deelneeming hartelijker oprechter wezen kan dan de onze en dat ik met levendig gevoel voor mij betoonde vriendelijkheid en met ware hoogachting ben Uw gehoorzame dienaar en liefhebbende Neef | |
18. [eind November 1804]:Weledelgestrenge Heer, hooggeachte Neef,
Wij hebben met de oprechtste deelneeming het bericht ontvangen van het overlijden van onzen waerdigen en tedergeliefden Oom. Zijn uitgang was zagt[?]. Zijn gedachtenis zal zo zeer bij allen die zijn uitmuntend caracter gekend hebben in zegening blijven als dezelve door zijn Bijbelwerk voor de vergetelheid bewaard is. Dit is het mijn geachte Neef wat U zal opbeuren in dit verlies en wat ook mij tot troost verstrekt die in den zo beminnelijken gnjzaard eenen tweeden Vader betreure. Wij betuigen onze schuldige erkentenis voor de eer der ontvangene communicatie en ik beveel mij UwerWEd.Gestr. veelgeschatte vriendschap aan terwijl ik[mij] met waare hoogachting noem
P.S. Volgends UWEDgestr. intentie mij door Neef Staring van HuissenGa naar voetnoot1) gecommuniceerd heb ik ZWgeb. eene som van f 59-16 [gezonden] welke verzoeke aan mijn schoonvader v.d. Muelen te Amsterdam voor mij te restitueeren. |
|