Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten(1725)–Jan Jansz. Starter– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 82] [p. 82] Aen de Jonghmans. ALs ick van and're wordt getart, Mijn hert in 't Lijf dan Haningh wardt: Maar 't baat my niet: want 't geen den Haan In 't Kampen lustigh doet bestaan, Dan ben ick quyt. Ick armen bloedt Met kraeyen my behelpen moet. Aen de Dochters. MYn Hertjen bidt schier dach en nacht, Dat my mach werden toe-gebracht Een braven Haan, die my betreedt, En op sijn tijdt te Kampen weet; Een staande Kam, en wel Gespoort, Is dat een Hen altijdt bekoort. [pagina 83] [p. 83] Vorige Volgende