Steeck-boecxken, ofte 't vermaek der jeugdelijcker herten(1725)–Jan Jansz. Starter– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] Aen de Jonghmans. MYn hertjen haat de Zeedigheydt, Mijn hertjen bemint de Wildigheydt: Ick ley een Leven wilt en woest, De Hoorens zijn my noch niet geboest: Ick dans, ick springh, ick mal, ick alf, Als of ick waar een Nucht'ren Kalf. Aen de Dochters. AL is't schoon dat mijn Moer my smeeckt, En daag'lijcks my tot Stilheydt preeckt, Soo haat ick nochtans in mijn geest De Zeedigheden aldermeest: Ja wil gebruycken mijnen tijdt Terwijlen mijne Jeught het lijdt. [pagina 35] [p. 35] Vorige Volgende