Friesche lusthof
(1966-1967)–Jan Jansz. Starter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 220]
| |
[142] Bruydt-Lofs-Gedicht,Ter eeren Dominicus Ornia, Ende Margarita Boners.Ga naar voetnoot*Na dat de bruyne nacht met haer gestarde rockenGa naar voetnoot1
Het çierelycke blauw des Hemels had betrocken,Ga naar voetnoot2
En d'heldre dageraed met haer saffrane kleedGa naar voetnoot3
De boodschap vande dagh weer aen de menschen deed:
5[regelnummer]
Heeft Morpheus zijn wolck, zijn mistigh kleed getogen
Van myn beneveld' en noch sluymerende ogen,Ga naar voetnoot6
De sorgeloose slaep verliet mijn, en ick sagh
Door 't venster in mijn hof, hoe d'heughelijcke dagh
Syn flauwe (niet-te-min seer aengename) stralen
10[regelnummer]
Liet op 't bedoude groen en 't koude Aerdrijck dalen:Ga naar voetnoot10
Dies sprong ick van mijn bed, verlatende myn rust,Ga naar voetnoot11
Afkeerigh van 't gemack, beswangerd met een lust,Ga naar voetnoot12
En brandend' yver om yet çierelycx te dichten,Ga naar voetnoot13
Waer met ick yemand mocht vermaken ofte stichten.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Ick schoot mijn kleeren aen, ick maeckte mijn gereed;
Maer ick was nau gekemd, gewasschen en gekleed,Ga naar voetnoot16
Of 'k hoorde voor de deur van myn gesloten kamer
Dry sachte klopjes met een kleyn Metalen hamer:Ga naar voetnoot18
[143] Wel (docht ick) wat is dit? ick opende de deur,
20[regelnummer]
Doen stond Cupido daer met boogh en pylen veur:
| |
[pagina 221]
| |
Ick seyde: wellekoom myn soete Speelgenoodtje,Ga naar voetnoot21
Waer komt ghy doch van daen? komt in myn kleyne Goodtje,Ga naar voetnoot22
Hier heb ick Brandewyn met Suycker en Muscaet,
Cupido, dat 's een dranck die sich wel drincken laet,
25[regelnummer]
Besonder smorgens vroegh: nu hartje waerom loopje?Ga naar voetnoot25
Komt sit wat by mijn neer, ick breng dy eens een soopje:Ga naar voetnoot26
De brandewijn is warm, die gloeyt in onse borst,
Die reynighd onse maegh, die hoed ons voor de dorst.Ga naar voetnoot28
Hoe slechtjes zijt ghy noch (sprack 't wichtjen) in u praten;Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Waer saeghd ghy dat de Go'on oyt droncken ofte aten?
Sy hebben niet van doen, sy hoeven spijs noch dranck,Ga naar voetnoot31
Dies weet ick voor die gaef en gonst u weynigh danck,Ga naar voetnoot32
Ghy kond met dese kost mijn Godheyd niet vermaken:Ga naar voetnoot33
Dat ick hier by u kom geschied om and're saken:
35[regelnummer]
Dus luysterd naerstigh toe tot ick het u vertel.Ga naar voetnoot35
Wel sit dan (seyd ick) wat soo lang op die schabel,Ga naar voetnoot36
En leght u boogjen neer, u wonderbare flitsen,Ga naar voetnoot37
Die maeghden koelen, en der minners hert verhitsen,Ga naar voetnoot38
Nae 't u behaeghlijck is. De minne-Godt sat neer,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Hy leyde op mijn disch zijn lieffelijck geweer,Ga naar voetnoot40
En is aldus met mijn in het gespreck getreden.
't Is u noch wel bewust, hoe ick onlangs geleden,Ga naar voetnoot42
U brocht op een Palleys, in 't midden vande Zee,
Daer ick u al de pracht mijns Moeders toonen de'e,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
[144] Hoe dat voor hare deur veel klagende MinnarenGa naar voetnoot45
Met briefjens in haer hand gestadelycken waren,Ga naar voetnoot46
Die sy my reyckten toe wanneer ick binnen tradt,Ga naar voetnoot47
Op dat ick van myn Moe'r haer loopens eynd verbadt,Ga naar voetnoot48
Met meer omstandigheyd te langh om te verhalen:Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
En hoe ick eynd'lyck u brocht in de gulde zalen,
De zalen vol geneughd, de zalen vol geluck,
| |
[pagina 222]
| |
't Begin van 's Minnaers vreughd, en 't eynde van haer druck:Ga naar voetnoot52
Alwaer ghy saeght een rey van vrolycke Gelieven,
Die geestigh haer geluyd ten Hemel toe verhieven,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
En bloncken van çieraed, van wien ghy 't eerste PaerGa naar voetnoot55
Wel kond, en vraeghden myn wat dat te seggen waer:Ga naar voetnoot56
't Syn Minnaers (seyd' ick) die het eynd van haer verdrieten
En d'aenvang van haer vreughd gereed syn te genieten,Ga naar voetnoot58
Haer pleyt is inde sack, haer loopen is gedaen,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En 't vonnis van haer recht sal tot haer vordeel gaen,Ga naar voetnoot60
Doen opende de deur, de deur van Diamanten,Ga naar voetnoot61
Daer ghy myn Moeder saeghd omringd aen alle kanten
Met Raden wys en oud, wiens namen ghy wel weet,Ga naar voetnoot63
Vermidts ick u dies tydts daer van de wete deed;Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Partyen wierden inge-eyscht, om hare sakenGa naar voetnoot65
t'Ontdecken, door haer Rechts-geleerden en Veur-spraken:Ga naar voetnoot66
Die quamen voor den dagh, en pleyten op de rol,Ga naar voetnoot67
Waer op myn Moeder selfs het vonnis wysen sol:Ga naar voetnoot68
Sy sat op haren Throon, sy hoorden met en tegen,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
En liet het daer na van de Reden overwegen;Ga naar voetnoot70
[145] En vindende dat Paer, in afkomst, deughden, le'en,Ga naar voetnoot71
Ieughd, schatten, liefd, verstand, en oock van sinnen een:Ga naar voetnoot72
Wees sy d'een d'ander toe, en wensch[t]en haer te samen
Van d'aldereerste uur dat sy te samen quamen,
75[regelnummer]
Tot op haer sterfdagh toe, geluck, voorspoed, geneughd,
En nae haer beyder dood, den Hemel tot haer vreughd.
Doen hoorden ghy terstond Trompetten en Schalmeijen,
En saeghd de gantsche Raed door d'after-deure scheijen.Ga naar voetnoot78
Wy keerden wederom nae d'eerste gulde zael,
80[regelnummer]
Daer was des Minnaers rey veranderd al-te-mael:Ga naar voetnoot80
Wel (seyd ghy) wat syn dit nu weer voor nieu Vertoners,Ga naar voetnoot81
| |
[pagina 223]
| |
Is 't Douwe Ornia met Margarita Boners
Niet, die in 't eerst gelit van dese Reye staet?
'k Loof nau dat hare trouw op 't uyterst swanger gaet.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Cupido was dat waer! mocht ick dat vast geloven!
Ick sweer u dat den Heer, den Opper-Heer hier boven,
Gevoeghelijcker Paer noyt t'samen heeft gevoeghd,Ga naar voetnoot87
Daer my en al de Werld heeft beter aen ghenoeghd.Ga naar voetnoot88
In deughden beyd volmaeckt, in çierelijcke leden,
90[regelnummer]
In heuschen ommegang, in treffelijcke zeden,Ga naar voetnoot90
In schatten, afkomst, staet, in vrienden groot en ryck,Ga naar voetnoot91
Iae wat de Wereld heeft: malkander soo gelyck,
Dat noyd den Hemel ded' gelycker Paer vergaren,Ga naar voetnoot93
Wiens vreughde groeijen sal met 't groeijen van haer iaren.
95[regelnummer]
Derhalven bid ick u, dat als haer saeck bepleyt
Word voor de Throone van u Moeders Majesteyt,
[146] Ghy u daer oock vervoeght, om naerstich nae de redenGa naar voetnoot97
Te luysteren, op dat ghy al d'omstandigheden
My vriendelijcker wijs weerom verhalen meught:
100[regelnummer]
Ick sal u eeuwigh weer sijn danckbaer voor die deughd.Ga naar voetnoot100
Ick nam het willigh aen, ghy badt dat ick niet sloften,Ga naar voetnoot101
Nu om u te voldoen in 't punct van mijn beloftenGa naar voetnoot102
Ben ick weerom ghekeerd, om u te doen verstaen,Ga naar voetnoot103
Hoe dat de saeck is in het pleyten toegegaen.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
De Raed die was vergaerd, de bancke wierd ghespannen,Ga naar voetnoot105
Daer wierden ingheheyst twee treffelijcke mannen.Ga naar voetnoot106
Veurspraken van dees twee ghelieven, dien de Re'enGa naar voetnoot107
Afvraeghden, wie daer was versoecker van hun tween,Ga naar voetnoot108
De Iongman of de Maeghd. Des Iongmans Rechtsgeleerde
110[regelnummer]
Sijn ooghen daedlijck nae de wyse Reden keerden;Ga naar voetnoot110
En seyden, dat bin ick, die van mijn Meesters zijdGa naar voetnoot111
| |
[pagina 224]
| |
Bid, dat ghy nu den draed van syn verdriet af-snijd,Ga naar voetnoot112
En hem tot synen Bruyd, de schoone Maeght verliendt,Ga naar voetnoot113
Dien niemand meer als hy, door reyne liefd verdiendt,
115[regelnummer]
Waer op de Reden tot des dochters Advocaet.
Wat Ionck-vrou ist, die haer soo dapper bidden laet?Ga naar voetnoot116
Ondeckt ons haeren staet, deugd, afcomst, schoonheyd, schatten:Ga naar voetnoot117
Doen sprack de voorspraeck tot de Heeren die daer satten,Ga naar voetnoot118
Margrieta Boners ist, de pronck van onse jeughd,Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
De roem van onse Stadt, de woonplaets van de vreughd,Ga naar voetnoot120
Wiens Vader rijck in eer, deugd, schatten, wijsheyd, vrienden,Ga naar voetnoot121
Dat treffelijcke ampt in synen tijd, bedienden,
[147] Van Generael Commijs, tot troost van die hem vroom,Ga naar voetnoot123
Tot schrick van die hem droeg gansch tegen redens stroom,
125[regelnummer]
Die nae dat hy hem so in d'eerst', als laetste daghen,Ga naar voetnoot125
Had als een voorbeeld van de vroomheyd selfs ghedragen,Ga naar voetnoot126
Verciert met alles wat den Heer oyt menschen gaf,Ga naar voetnoot127
Met onverwelckbaer roem gedaeld is in sijn graf.
Nae latende dit beeld begaeft met alle gaven,
130[regelnummer]
Die oyt Natura heeft in 't menschlijck rif begraven.Ga naar voetnoot130
Haer blonde hayren daer de blonde Phoebus self
Sijn blonde glans van haeld, tot pronck van 't blau-gewelf:
Sijn gulde kettens, die de sinnen en 't vermoghenGa naar voetnoot133
Der Iongmans vleuglen, die haer yverich be-oogen.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Haer poeselachtig vel, verwind de schoonheyd vanGa naar voetnoot135
De blanckste schuymen, die de Zee opwerpen kan,Ga naar voetnoot136
Wanner sy is versteurt, en d'onbewogen rotsenGa naar voetnoot137
Schijnt met haer golven vol onstuymicheyts te trotsen.Ga naar voetnoot138
Haer voorhooft hoog en breed, is een yvoren veld,
140[regelnummer]
Waer in Natuer ten thoon haer rijcke gaven steld.
De lieve lidtjes van haer lieffelycker oogjes:Ga naar voetnoot141
Syn Peerle deckseltjes, omringd met goude boogjes,Ga naar voetnoot142
| |
[pagina 225]
| |
Besluytend onder haren kas een Sonne-schyn,
Waer voor Apolloos glans beschaemd sou moeten syn,
145[regelnummer]
Haer oogjens teyst'ren als twee held're morgen-Sterren,Ga naar voetnoot145
Het welck den wysten mensch syn sinnen sou verwerren:Ga naar voetnoot146
't Schynd dat de vreughd, ia dat de voncken van de min
Daer houden hun Palleys en schoonste schou-plaets in.
[148] Iae dat Cupido self daer çierlyck sit te proncken,
150[regelnummer]
En schiet syn pylen door haer lodderlycke loncken,Ga naar voetnoot150
In yder Minnaers hert, sy trecken elcx gemoet
Veel stercker na haer toe als zeyl-steen 't yser doet.Ga naar voetnoot152
Saeghd ghy in 't witte Melck oyt twee Provinçe-Rosen,Ga naar voetnoot153
Soo siet haer wangen aen in 't schoonste van het blosen:Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
En seght my dan eens of de blonde Dageraet
Oock schoonder bloost, als sy van hare bed opstaet?Ga naar voetnoot156
Haer neusje welgemaeckt op 't çierelijckst verheven,Ga naar voetnoot157
Daer d'Asem soet van reuck soo traeghjes uyt komt sweven,Ga naar voetnoot158
Dat 't schijnd dat d'Asem self seer nood verlaten sou,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Haer schoone woonplaets in soo overschoonen Vrou.
Haer lipjes als Corael, ia als de karsjes gloeijen,Ga naar voetnoot161
Wanneer sy naulycx ryp in 't schoonst syn van haer groeijen,
Daer tusschen dryft en sweefd soo honigh-soeten dou,
Dat Ganimedes dat voor Nectar keuren sou.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Haer tandtjes kleyn en gaef als twee yvoren rijen
Op 't alder-çierlyckst in haer roode mondtje vlijen,Ga naar voetnoot166
Haer wel-gemaeckte kin, de buurman vande Mond,
Kleyn, maetlyck breed, verçierd met een verheven rond.Ga naar voetnoot168
Maer als ick op haer hals myn geest en myn gedachten
170[regelnummer]
Volkomentlycken voed, waer by sal ick die achten?Ga naar voetnoot170
Waer sal ick doch haer glans by vergelycken recht?Ga naar voetnoot171
By een pylaer van Peerl, Albaster is te slecht,Ga naar voetnoot172
't Schynd dat Natura die met vlyt heeft willen draeijen,Ga naar voetnoot173
Om daer des werelds vreughd en wellust in te zaeijen,Ga naar voetnoot174
| |
[pagina 226]
| |
175[regelnummer]
[149] Daer heeft sy çierlyck op verheven, doch niet hoogh,
De kleyne aderkens als een lazuren boogh.Ga naar voetnoot176
Haer boesem sou een mensch in syne sinnen krencken,Ga naar voetnoot177
De reste sietmen niet, daer mach elck 't syns van dencken.Ga naar voetnoot178
Maer wat haer reysigh lyf, en wat haer lichaems stal,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Haer geestige gebaer, haer middel aerdigh smal,Ga naar voetnoot180
Haer handtjes kleyn en sacht die 't witste wit beschamen,Ga naar voetnoot181
Daer ghy siet warme snee met sacht yvoor versamen,Ga naar voetnoot182
Daer beeckjens stromen door van helder blau Saphier.
Belangd; wat is het min als Hemelsche playsier?Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Haer lange vingertjes met Amatiste entjes,Ga naar voetnoot185
Onsteken als een lont de sulpher-heete Ventjes.Ga naar voetnoot186
Haer kleyne voetjes, die sy nae haer wille set,
Syn Prinslyck, 't welck sy toond in aerdigheyd van tret,Ga naar voetnoot188
In 't kort Vrou-Venus, als men recht sal overleggenGa naar voetnoot189
190[regelnummer]
Haer schoonheyd met u glans, men moet nootwendigh seggen:
Ghy sijt den Hemel tot des schoonheyds pronck gebaerd,Ga naar voetnoot191
Sy is des werelds roem, en 't çiersel vander aerd,Ga naar voetnoot192
In deughden opgequeeckt, in treffelycke zeden,Ga naar voetnoot193
Niet min uytmuntend als in cierelijcke leden:Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Soet-vloeijende van tael, heusch, minlyck van gelaet,Ga naar voetnoot195
Seer ned'righ van gemoed, en deftigh van gewaed,Ga naar voetnoot196
In 't groeijen van 't verstand, in 't bloeijen van haer iaren,
In 't soetste van haer tyd om met een man te paren.
Doen sweegh de Voorspraeck; en de gulde Reden sprack,
200[regelnummer]
Voorwaer dat waer een Maeghd die geen çieraed ontbrack.Ga naar voetnoot200
[150] Wie, en hoedanigh is de Iongman, dien de Goden
Uyt liefde, tot de liefd van dese Maget noden?Ga naar voetnoot202
Het is Dominicus, 't is Ornia die haer
(Sprack 's Iongmans Advocaet) volgd deugdelycken naer.Ga naar voetnoot204
| |
[pagina 227]
| |
205[regelnummer]
't Is Ornia die haer geplaetst heeft in syn sinnen,Ga naar voetnoot205
Die, als syn eygen siel haer eeuwigh sal beminnen,
't Is Ornia, wiens deughd en wandel onbevleckt,
De Iongmans tot een spoor en tot een voorbeeld streckt,
Wiens Vader oud in deughd, en nutte wetenschappen,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Met lof geklommen is op d'Eers beroemde trappen;Ga naar voetnoot210
Die tot syn sterfdagh sich een trouwe Raeds-verwant
Getoond heeft voor syn Stadt, tot nut van 't Vaderland:
Van dat hy eerst het ampt met waerdigheyd bekleeden,Ga naar voetnoot213
Tot dat hy inde dienst des Ampts is overleden,
215[regelnummer]
Hy syn hulpsame raed en daed haer noyt ont-trock,Ga naar voetnoot215
Dies was syn dood de Stadt een droevigh ongelock.
Nae dat dees droeve dood had Ornia gescheyden
Van synes Vaders troost, wiens raed hem plach te leyden:
Waer toe begaf hy hem? niet tot de wulpsigheyd,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Die meest de ionge ieughd in sulcken toeval vleyd:Ga naar voetnoot220
Niet tot de ledigheyd, maer tot de naerstigheden,Ga naar voetnoot221
Om so de witte deughd met arbeyd nae te treden,Ga naar voetnoot222
Der talen kennisse, en des geleerdheyds spoor,
Hy tot het wit, waer hy na doelen wou, verkoor.Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
En nae dat hy hier lang in de Latynsche sprake
Geschept had al syn lust en opperste vermaken.Ga naar voetnoot226
[151] Nae Vranckryck heeft hy sich gewend, die tael geleerd,
Dat weeligh land doorsien, en is weer t' huys gekeerd,Ga naar voetnoot228
Met goede kennisse van spraken ende Steden,
230[regelnummer]
Wtmuntend in de deughd en alle brave zeden,Ga naar voetnoot230
T'huys synde, hoe heeft hy syn leven aengesteld?Ga naar voetnoot231
Heeft hy oock ydelyck verquist syn Ouders geld?Ga naar voetnoot232
O neen: maer heeft syn tyd met naerstigheyd versleten,Ga naar voetnoot233
Om 't houden 't geen hy wist: wat hy niet wist te weten,
235[regelnummer]
Hovaerdigh, noch gemeen, niet gierigh nochte ry:Ga naar voetnoot235
Als een die niet aenvangd, of heeft daer reden by:Ga naar voetnoot236
| |
[pagina 228]
| |
Heusch in syn omme-gang, en deftigh in syn wesen,Ga naar voetnoot237
Waeruyt men magh het boeck van syn gedachten lesen.Ga naar voetnoot238
Beleeft by yeder een, voorsichtigh wat hy spreeckt,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Wat eyscht ghy van een man dat dese man ontbreeckt?
Van vrienden treffelijck, en treffelijck begoedight:Ga naar voetnoot241
Wiens voorgang in de deugt, elck tot de deugde moedight,Ga naar voetnoot242
Van goedertieren aerd, van 's lichaems brave stal,Ga naar voetnoot243
Van Frische leden, iae in kort geseyt, van al
245[regelnummer]
Het gheen den Hemel oyt verleenden aende menschen,
Op 't loffelijckst versien. Hoe sou de maeght dan wenschenGa naar voetnoot246
Bequamer man als hem? Die haer soo seer bemind,Ga naar voetnoot247
Dat hy sijn levens lust aen hare liefde bind.Ga naar voetnoot248
Hier sweegh de Veurspraeck op, doen antwoorden de Reden.Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
De maeght sal wis in Vreughd haer tijd met hem besteden:Ga naar voetnoot250
Maer seght my Voorspraeck, die dees dochters saeck bewaerdGa naar voetnoot251
Heeft oock sijn liefd' in haer een weder Liefd gebaerd?Ga naar voetnoot252
[152] Vermagh sy hem oock wel? Sy siet hem altijd garen,Ga naar voetnoot253
En laet de Reden selfs wat red'lick is, verclaren,Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Gaf hy tot antwoord weer. Partijen gingen uyt,Ga naar voetnoot255
Doen quamen weder in de Bruygom en de Bruydt,Ga naar voetnoot256
Tot wien mijn Moeder sprack, Deughtsame jonge lieden
U hertens wil en wensch sal naer u wensch gheschieden,
Margrieta ghy liefd hem, ghy Ornia lieft haer,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Weest dan in Godes naem noch liefelijcker paer,
Den Hemel gun u soo veel vreughts en heyls te samen,
Als aen de blauwe Lucht oyt gulde sterren quamen,
Hier med' verdween den Raed, en ick vloogh yligh voortGa naar voetnoot263
Naer uwe woningh toe om u te houden woort.Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Nu dan vaert wel weerom, wilt alle traegheyt staken,Ga naar voetnoot265
En tracht een Bruylofts dicht tot haren lof te maken:
| |
[pagina 229]
| |
Mits ging Cupido deur en liet mijn gansch verheught,Ga naar voetnoot267
Iae tot de ooren toe bedoven in de vreught.Ga naar voetnoot268
Om 't brave Huwelijck soo wijselijck besloten.Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Och dat sy doch te saem soo veel ghelucx genoten,Ga naar voetnoot270
Als drupplen waters, jae als sanden sijn in Zee!Ga naar voetnoot271
En Haertjes op het Vee! noch wensch ick yvrig mee,Ga naar voetnoot272
Dat gonst van groot en kleyn, aensienlijckheyt van statenGa naar voetnoot273
Veelvuldigheyt van schat, haer nimmer magh verlaten,
275[regelnummer]
Dat hare liefde groey, en dat haer vreught vermeerGa naar voetnoot275
In welvaert, voorspoed, deughd, Godtsaligheyt en eer.
Finis.
|
|