teurs blijft hier dan ook achterwege. Zelfs Werners romantisch-dweperige drama ontleent zijn bekendheid meer aan de succesvolle, in 1814 anoniem verschenen parodie Die Weihe der Unkraft dan aan de eigen literaire verdiensten.
Het beeld van Luther als krachtige persoonlijkheid is in een aantal psychologische uitwerkingen uit deze eeuw al even krachtig aangevallen. In Osborne's toneelstuk is Luther ondanks zijn politieke betekenis een weifelaar. Osborne baseerde zich daarbij op de opzienbarende Jungiaans georiënteerde studie uit 1958 van Erikson, Young Man Luther. In dit opzicht is het beeld van Luther bij Osborne te vergelijken met het negatieve beeld van de kerkhervormer in Fortes toneelstuk. Een meer menselijk beeld werd neergezet door Molo in zijn roman Mensch Luther uit 1928 en door Ahlsen (Der arme Mann Luther, hoorspelversie 1965, toneelversie 1967), terwijl het faustische element in Luther gestalte is gegeven in Luther und Faust uit 1950 van Herbst. Thomas Mann heeft zich vrijwel zijn hele leven met wisselende intensiteit beziggehouden met de figuur van Luther, maar zijn plannen voor een toneelstuk, onder de werktitel Luthers Hochzeit, zijn nooit gerealiseerd. Vermeldenswaard is dat in het ambitieuze meesterwerk Doktor Faustus uit 1947 de duivels zich van een op Luther geïnspireerde taal bedienen. Recente romans waarin Luther figureert zijn geschreven door Elizabeth Charles (Luther, 1983), Helga Schütz (Martin Luther, 1983) en Charles Ludwig (Queen of the Reformation, 1986).
De invloed van Luther op de wereld na hem is zowel breed als diepgaand geweest. In de representatie van de figuur Luther is het een opvallend verschijnsel dat meestal is gekozen voor slechts één van de aspecten van zijn persoonlijkheid, zijn leer of zijn invloed. Behalve de voor de hand liggende religieuze dimensie van zijn optreden, zijn er ook een duidelijke (en naarmate de tijd vorderde in belang toenemende) maatschappelijke en politieke en een brede cultuurhistorische dimensie. Wat dat laatste betreft hoeft alleen maar te worden gewezen op de invloed van Luther als taalvernieuwer dankzij zijn bijbelvertaling, Duitse catechismus en kerkliederen.
Dat laatste is overigens ook van groot belang geweest voor de (kerk)muziek van de volgende eeuwen. Luther is een kundig componist geweest, met name van kerkliederen, en was goed bekend met composities van tijdgenoten als Desprez en Senfl. Hij stelde de muziek op dezelfde hoogte als de theologie en getuigde in zijn dichterlijke werk van een uitstekend gevoel voor ritme en metrum. Een van de bekendste melodieën van zijn hand is het gezang Ein fester Burg ist unser Gott. Deze melodie is onder meer door Bach gebruikt in zijn cantate bwv 80 uit 1724 en in een tweetal koralen. Talloze muziekwerken zijn op Luthers voorschriften gebaseerd; hij schreef behalve een Theologie der Musik (1530) met regelmaat over muziek in zijn Tischreden en in voorredes bij diverse uitgaven van kerkmuziek. Als hieraan en aan de enorme invloed die Luther ook op de (kerk) muziek na hem heeft gehad wordt voorbijgegaan, blijft slechts een verrassend klein aantal werken uit de muziekgeschiedenis over die Luther zelf als onderwerp hebben. Van Meinardus is een oratorium bewaard gebleven (Luther in Worms, 1872). Van Schumann is bekend dat hij rond 1851 plannen heeft gehad voor een Luther-oratorium op tekst van Pohl. Luthers teksten, met name zijn beroemde bijbelvertaling, hebben velen geïnspireerd, zoals Brahms, wiens Ein deutsches Requiem uit 1866-69 niet is gebaseerd op de liturgische Latijnse tekst van de dodenmis, maar op een eigenzinnige keuze uit genoemde bijbelvertaling. Van Burkhard is er een oratorium Musikalische Übung uit 1934 op tekst van Luther.
Afbeeldingen van Luther en van episoden uit zijn leven zijn buitengewoon talrijk: de catalogus Kruse 1980 bevat alleen al meer dan zeshonderd beschrijvingen. In de meeste gevallen zijn de afbeeldingen puur illustratief, zodat hier slechts enkele kunsthistorisch be-