tendens om Dimitri zo niet als een regelrechte bedrieger, dan toch als een onechte tsarenzoon te zien: evenals Kotzebue voert hij een Dimitri op die er terecht van overtuigd is de zoon van Ivan te zijn.
In Frankrijk schreef Mérimée in 1855 een historische studie onder de titel Épisode de l'histoire de Russie. Le faux Démétrius. Hij toonde een Dimitri die, na in Polen te zijn opgedoken, naar Rusland terugkeert, elf maanden lang een intelligent beleid voert, maar door zijn te grote clementie zijn vijanden de gelegenheid geeft een aanslag op hem te beramen. Mérimée ontkomt echter niet aan de invloed van Schiller, en ook Hebbel, die zijn nagenoeg voltooide toneelstuk uit 1863 baseerde op de studie van de Fransman, staat in de schaduw van de dominerende Duitse romanticus. De geschiedenis herhaalde zich ook nog op andere wijze: Martersteig 1893 en Harnack 1911 slaagden er niet in een bevredigend slot aan Hebbels stuk te schrijven.
Ernst schreef in 1905 de door Schiller, Hebbel en Mérimée geïnspireerde neoclassicistische tragedie Demetrios. Hierin verplaatste hij, met behulp van historische verslagen van Polybius en Plutarchus, de intrige van Rusland naar het Sparta van de Griekse oudheid. Demetrios is een idealist, die in zijn streven naar een nobel koningschap door felle tegenstand wordt gehinderd en daardoor tot grotere gruwelijkheden vervalt dan zijn voorganger. Bovendien ontdekt hij dat hij weliswaar de zoon van koning Orestes is, maar dat hij uit een onwettige verbintenis is geboren: deze wetenschap breekt zijn macht en hij wordt gedood door Lykortas, de man die de weg naar de troon voor hem had geëffend. Andere bewerkingen van de stof (Schaeffer 1923 en Artur Müller 1942) tonen een vergelijkbare ontwikkeling: als Dimitri tot de ontdekking komt dat hij niet de ware tsarenzoon is, wordt hij moreel gebroken en begaat hij allerlei wreedheden. In 1939 verscheen de roman Zar Boris van Pungs.
Tenslotte zijn er nog de naoorlogse bewerkingen van Bahder (Der falsche Demetrius, 1949), Coubier (Der falsche Zar, 1959), Stojovski (Carskie wrota, De heilige poort, 1975) en Braun (Dimitri, 1983). De historische roman Lozh' (De leugen, 1988) van Fjodorov concentreert zich geheel op Boris Godoenov.
Grote bekendheid verwierf Poesjkins tragedie door de muzikale bewerking van Moessorgski: zijn opera Boris Godoenov ging in 1874 in Sint-Petersburg in première. Enkele details zijn uitgewerkt, zoals de gebeurtenissen in Polen, waar de jezuïet Rangoni prinses Marina aanspoort de valse Dimitri ertoe te bewegen Rusland binnen te vallen; en op het plein voor de basiliek vervloekt een ‘Onnozele’ tsaar Boris omdat hij de zoon van tsaar Ivan heeft vermoord, waarop Boris hem vraagt voor zijn zieleheil te bidden. De Onnozele weigert echter met de mededeling dat hij nooit een Herodes zal gehoorzamen (deze scène ontbreekt overigens in de bewerking die Rimski-Korsakov van de opera maakte). In het Kremlin wordt Grigorij bij verstek ter dood veroordeeld. Prins Sjoesjki komt dan met het bericht dat Boris waanzinnig is geworden. Als deze even later ten tonele verschijnt, vertelt de monnik Pimen dat een herder in een droom de vermoorde tsarenzoon heeft gezien en dat die hem de opdracht heeft gegeven op zijn graf te gaan bidden. Alleen achtergebleven met zijn zoon vraagt Boris om vergiffenis: hij voelt zijn einde naderen. In de slotscène (die soms wordt weggelaten) verschijnt de valse Dimitri te paard, terwijl het volk hem toejuicht als de nieuwe tsaar. De Onnozele blijft alleen achter en beweent het arme Rusland. In 1940 werd door Sjostakovitsj een nieuwe muzikale bewerking van Moessorgski's partituur gemaakt.
Reeds in 1710 werd een opera naar de Demetriusstof opgevoerd: Boris Godunov van Mattheson. In 1755 volgde de opera Demetrius Moscovie van Eberlin, op een Latijns libretto. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw gingen opera's naar de stof in première van Lucidi (Ivan, 1876), Lanzi 1888, La Rotella 1900, Mansilla ca. 1910 en Gunsbourg