Nieuw in deze versie is dat de verleider niet langer een vertegenwoordiger van de clerus is, maar gewoon een jongeling. Voorts is Beatrix' terugkeer naar het klooster niet langer toevallig, maar het gevolg van diep berouw.
De vrome geschiedenis beoogde het vertrouwen in de goddelijke genade te versterken. Naar kerkelijke maatstaven is de zonde van Beatrix enorm en op het eerste gezicht onvergeeflijk, omdat ze tot de geestelijkheid behoort en nota bene tot prostitutie vervalt, maar dat doet juist de geweldige kracht van de christelijke barmhartigheid goed uitkomen. Ideologisch gezien past de geschiedenis zeer goed in de 12e en 13e eeuw, toen de Mariaverering nieuwe impulsen kreeg. Jonge orden als de franciscanen en de dominicanen gingen rond met verhalen en zij transformeerden Maria van verheven Moeder Gods in de Moeder der Smarten, de toeverlaat van alle wanhopigen.
Talrijk zijn in de 14e en 15e eeuw de navolgingen van Caesarius' verhaal. Soms werd de geschiedenis gereduceerd tot enige zinnen, zoals in de Summa de penintentia (ca. 1485) van de franciscaan Servasanctus. Het schetsmatige karakter van ‘De Beatrice Custode’ en van latere versies houdt altijd verband met de beoogde functie: het aanreiken van fraaie en leerzame geschiedenissen voor volkspreken, geschiedenissen die in de preek dan wel nader werden uitgewerkt. Het succes van Caesarius wordt misschien het best geïllustreerd door een Poolse vertaling van 1612 en een Russische van ca. 1700. Al veel eerder, omstreeks 1300, raakte de geschiedenis van Beatrix via Noorwegen bekend tot in IJsland: in Af tveimir kumpanum (Van twee vrienden), een vrije bewerking, is de non naamloos en dient zij als hoofd van de provisiekamers. In de Nederlanden is Beatrix het bekendst door Beatrijs (ca. 1375). Nieuwe elementen in de Middelnederlandse versie zijn het hoofse karakter van Beatrijs en de toegevoegde episode van haar biecht. Er is wel betoogd dat de hoofsheid in Beatrijs subtiel wordt geparodieerd, terwijl de toegevoegde episode in verband is gebracht met de tweeluikscompositie die in de toentertijd populaire Arturroman gemeengoed was.
Het mariologisch karakter van de legende hinderde na de Reformatie het voortleven in protestantse landen. In Spanje en Frankrijk daarentegen vond het verhaal ruime verspreiding. Bij Calderón, in Jornada I van Purgatoria de San Patricio (ca. 1628), ontbreekt de plaatsvervanging door Maria en is de geschiedenis gereduceerd tot een ridderlijke verleiding van een non. Lope de Vega bleef in zijn toneelstuk La buena guarda (De goede wachteres, 1610) dichter bij het oorspronkelijke gegeven, al liet hij ook de verleider en zijn mannelijke medeplichtigen - allen behorend tot de geestelijkheid - na berouw terugkeren op hun verlaten posten. De Vega heeft bij de bewerking van de stof het model van Plautus' Amphitryon gevolgd. In Los felices amantes, een novelle in de zogenaamde apocriefe Don Quixote uit 1614 van Avellaneda, wordt de legende uitgebreid tot een vooral amoureuze vertelling.
In de Nederlanden duikt de geschiedenis weer op in 1644 in Het masker van de wereldt afgetrocken van de jezuïet Poirters: in zijn versie dient het verhaal over de verleide non als een exempel van de onstandvastigheid van ‘onsuyvere liefde’. Wonderlijk genoeg zijn de religieuze elementen van het verhaal veelal ingewisseld voor meer burgerlijke elementen; de godsdienstige moraal is een lekenmoraal geworden.
D'Artigny neemt de geschiedenis van ‘la portière Beatrix’ in 1750 op in zijn Nouveaux mémoires d'histoire en Wieland gunt in 1781 de kosteres een kort optreden in Miscellaneen, maar van grote populariteit van de legende in deze verlichte tijden kan moeilijk worden gesproken.
Vanaf 1804 verschijnt de legende weer wat prominenter in de literatuur: Brenellerie vertelt vol scepsis en met veel ironie de legende na in zijn Contes précédés de recherches sur l'ori-