Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijStemme: De May die komt ons by, &c.1. ZYt nu met my van herten blijd,
Iuich, loof en prijz de alder-hoogste Heer;
Kniel needer voor zijn Majesteit,
| |
[pagina 735]
| |
Dank-offer steeds zijn heil'ge naam ter eer,
Gy Goddelijk geslacht;
Om dat ik ben gebracht
Hier booven in 't Heemelze Vaader-land,
Als een dier pand,
In Goodes hand,
Daar ik verwacht.
2. Tot zijnder tijd te zijn bekleed
Met een verheerlijkt geest'lijk Heemels lijf,
Bevrijd van strijd, van kruis, van leed,
Verderf en dood, geswind in zijn bedrijf,
Welks glans de Zon af-beeld,
Vervuld niet alle weeld,
En wellust, jaa een zulken vreugd,
Die sta'ig verheugd
In volle geneugd,
En nimmer verbeeld.
3. Zoo rijkdom zaaligd op der aard,
Gelijk men waand, by feil van beeter smaak,
Wie zal dan konnen naa zijn waard
Uit-spreken 't heil, daar ik nu toe geraak?
Wijl God my zulken schat
Geeft, die noit hart bevat,
De ziel vernoegd, gebreeken mist,
Vry van verrot,
Verderf en mot,
En roovers list.
4. 't Is my veel beeter hier te zijn
By Christus, dan by in 't traanen-dal.
Och spoeid u, dat gy koomt by mijn,
Daar nimmer leed noch scheiden weezen zal.
Ach! ach! hoe meenig-mal
Heeft d' on-vol-maakte taal
Van deeze vreugd ons 't hert vermaakt:
| |
[pagina 736]
| |
Maar dat gy eens wist
Hoe groot het scheel is
Van spraak of zaak,
5. Uw hert zou gloeijen als een vier,
Uw tong noit konnen swijgen 't heer'lijk goed,
Al 't aardze zoet zou niet een zier
Meer hechten met haar liefd op uw gemoed,
Gy zoud niet zijn zoo lau,
In Gods-dienst nimmer flau;
Maar, als met spooren aan-gepord,
Des leevens baan
Meer vliegen dan gaan;
Met hoop om-gord.
6. Had ik 't oit zelf op aard geloofd,
Dat God my met zulk heil beschenken zou,
Hoe zoud ik my hebben af-gesloofd,
By nacht en dag, om yv'rig en getrou
Te leeven naa zijn leer,
Te vord'ren zijns naams eer,
In zuiv're deugd en heiligheid,
Om zulk een deel.
Ach 't heil is te veel
Dat my is bereid!
7. Ay! Laat toch d' aard de aarde zijn,
Lief haar niet meer, z' is drek by 't Heemels goed;
Haar schoone schijn geeft ziel-fenijn,
En alzem, voor vernoeging in 't gemoed:
Maar hier is ons bereid
Een land vol zaaligheid,
En onverwelkb're erfenis,
Diens smaak en zoet
Blijft in 't gemoed
Al eeven fris.
8. Denk, hoe het oog zich hier vermaakt
| |
[pagina 737]
| |
In 't aanzien Gods, en al zijn heerlijkheid:
Hoe 't hert van vreugd is aan-geraakt,
Met galm en psalm der Heeren lof verbreid:
Wat een volmaakte stem,
In 't nieu Ierusalem,
Van alle 't Engeldom word gehoord,
Met Heemels geklank,
In 't nieuwe gezank,
En lieflijk accoord.
9. Wech aards cieraad, uw glans verdoofd
Voor 's Heemels moy en heerelijker kle'en:
Want 's leevens kroon cier hier het hoofd,
En blinkend witte zijd de vlugge le'en;
't Door-luchtig heerlijk goud,
Men hier niet waarder houd,
Dan dat men 't met de voeten treed.
Denk dan, wat schat
Besluit deez Stad;
En maak u gereed.
10. Betracht de deugd en heilgheid
Door rein geloof en zuiv're Goodes vreez',
Vervuld met liefd en need'righeid.
Dank, bid gesta'ig, arbeid, door-zoek en leez
Gods wet met alle vlijt,
Spreek daar van zaam al-tijd;
Acht niet des Weerelds smaad en spot:
Maar ly, en my,
Volstaadig stry;
Want 't is uw lot.
11. 't Schaad my nu niet veracht versmaad
Geweest te zijn, en al 't geleeden kruis;
Mijn slechte kle'en, mijn laage staat,
Mijn moede le'en, mijn klein en need'rig huis.
't Word nu genoeg beloond:
| |
[pagina 738]
| |
Mits ik hier word gekroond
Tot Christus Bruid en Kooningin,
Op zijnen throon,
Gesteld te toon
Aan 't Heemels gezin.
12. Voor wien dat Christus mijnen vriend
Mijn naam belijd, en zet met d' heil'ge schaar
My aan zijn dis, daar Hy zelf diend,
Om-gord, als of hy onzen dienaar waar
Iaa God ons eer aan doet,
En geeft ons al zijn goed
Ten eigendom, en ervenis:
Noemd ons zijn kind,
Dat Gy bemind.
Niets grooter is.
C.S. |
|