Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 712]
| |
Stem: Het Schaap dat voer naa Alkmoer. Of: Te May als alle de Voogelen zingen.1. MYn vriend, die nu in droefheid treurd,
Wanneer gy denkt, 't welk dit gebeurd,
Op uwen tijd voor-leeden,
Doe gy met uw beminde vrouw sta'ig leefd in liefd en vrede.
2. Maar nu de felle dood, door nijd,
Nu komt en maakt uw by-zijn quijt,
En moet haar zelschap derven,
Waar door men u nu heel bedroefd ziet in het leeven swerven.
3. Waar over gy ('t is wel geloofd)
Uw hert van vreugde vind beroofd:
In plaats, dat gy te vooren
Hier leefd in vreed en lieffelijkheid komt druk uw herte stooren.
4. Nu vriend in uw bedroefde staat
Hou door 't geloof toch al-tijd maat;
Komt droefheid 't hert beswaaren,
Denk, dat het een-maal weezen moest. De dood zal niemand spaaren.
5. Zegt gy, zy was mijn steun en stut,
Een spoor tot deugd in 't raaden nut;
Zoo dat u dunkt uw herte,
| |
[pagina 713]
| |
Om zulk verlies met reeden klaagd en oorzaak heeft van smerte.
6. 't Is waar, niet buiten reeden is't,
Wie zulk een lief vriendinne mist,
Dat hy om eigen schaade
En 't miszen van zoo waarden pand hem vind al vry belaaden.
7. Maar vriend, hier neffens u bedenkt;
Dat gy geen blijven hier gehengd:
Al hebt gy haar gaan trouwen,
Zoo heeft God nochtans 't volle recht aan hem op haar gehouwen.
8. Wat God nu met het zijne doet,
Ei lieve! daar niet teegen wroet
Met klachtig murmureeren:
Maar draag het pak verduldelijk, en denk 't is van den Heere.
9. 't Was God, die haar het leeven gaf,
En nu we'er heeft genoomen af;
Daar valt niet op te zeggen:
God doet met 't zijn dat Hy wil: het al te swaar laat leggen.
10. Hebt gy met haar tot deeze tijd
Geleefd in deugd en u verblijd,
Dan God voor zijn genaade,
Dat hy u zoo lang on-verdiend getoond heeft zijn wel-daaden.
11. En als gy u nu vind alleen,
Daar gy te vooren met u twe'en
Malka'er hebt helpen draagen
Uw droefheids last, door hulp en troost, zoo keer nu, om te klaagen,
12. Tot God de Heer, want Hy wel slaat,
Maar we'er geneest. Schort u wat raad,
| |
[pagina 714]
| |
Vreez Hem maar slechts ter deegen;
Hy zal in 't geen u is van nood niet laaten heel verleegen.
K.D. |
|