| |
| |
| |
Stichtelijk-Banket.
DIe een duister pad wil wand'len neemt een leids-man by der hand.
Die een rijk Iuweel wil koopen moet gebruiken goed verstand.
Die een goed gebou wil timm'ren neemt van alles wisze maat.
Goed beginzel is van noode als men treed in d' echte staat.
Goed beginzel en vol-herden geeft het werk zijn reelste glans
En het einde van zijn werken kroond hem met een eere-krans
Dit kan aan de nieuw-gehouden dienen tot een goede leer:
Om haar zaaken te beginnen naa den les van onzen Heer.
Dit kan aan de jonge-luiden dienen tot een goed begin,
Om op alles acht te neemen, want haar voor-deel steekt 'er in.
Nu wel-aan dan nieu-gepaarde, die u in een nieu verbond:
Aan den and'ren hebt verbonden, bou nu op een nieuwe grond,
Nieuwe deugdelijke werken, en de quaade oude vlied,
Dat uw zielen kan vernielen ende brengen in 't verdriet.
Wild beminnen nieuwe zinnen, en beginnen in het goed;
Zoo zal God u we'er bevrijden van der zielen teegen-spoed.
| |
| |
Laat 't al nieu zijn door 't vernieuwen, nieuwe deugden in uw deugd,
Zoo zal God met nieuwe vreugde we'er vervullen uwe vreugd.
Wild uw nieuwe jonge jaaren toch bewaaren, dat de lust
Tot vergankelijke dingen u niet brenge in onrust.
't Groote goed en 't aardze trachten niet te achten u gewend,
Leer u voegen, te genoegen, met het geven God u zend.
Geld verslijten, met habyten, buiten Christus wet en leer,
Is geen werk van Christen Vrouwen, die betrouwen op den Heer.
Pronk geen randen van de wanden met kristal of porcelein;
Maar het ooge sla om hooge, van het aardze hou u rein.
Want het Christen huis-vercierzel is geen glas of schildery,
Maar dat y een stut en pylaar aan het huis des Heere zy.
Kuis van mond, en rein van herten, klein voor 't oog, en laag van staat;
Mild van gaave, daar 't van nood' is, viand van de over-daag;
Geern' de minst, een yder dienstig, die ook goed voor quaad beloond,
Op dat blijke uit de werken, dat hy zich een Christen toond:
Roepen, kyven, laat ook blijven, oeffen reed'nen met beleid,
| |
| |
Want een Christen mag niet twisten, maar moet sreeken met bescheid.
Die tot vreede is gebooren, en dan noch de vreede blust,
Die gaat lijf en ziel verlooren, en vind nergens hoop noch rust.
't Is voor-waar geen kleene wijsheid, dat men rechte vreede kend;
Maar het is noch grooter deugde, dat men zich tot vreed gewend.
By de vreede is God meede, vreed by deugd is 't beste goed,
Dat men wenschen mag op aarden en den Heemel open doet:
Als de ouden vreede houden zijn de kind'ren ook in dwang,
Maar als Man en Vrouwe twisten gaan de kind'ren ook haar gang.
't Beste middel om te krijgen vreed' in 't huis , in plaats van nijd,
Is dat gy 't gein een voor-beeld van de rechte vreede zijt:
Van de vreede in Gods vreeze, want de vreeze Gods geeft vree,
En die Hem van herten dienen, krijgen ook zijn vreede mee.
Voorts zoo wensch ik u Gods zeegen, veel geluk en 't alder-best:
En dat ook een vaste hoope, zy in uw gemoed gevest,
Niet naa winning, niet naa schaade, niet naa weeld' ook niet naa pijn,
Niet op kind'ren, 't mocht u hind'ren, ook niet op on-vruchtbaar zijn;
| |
| |
Noch ook op geen aardze dingen, maar dat God u voege toe,
Al wat u tot zielen wel-stand, en zijn eere voordeel doe,
Hier uw nood-druft, is 't u zaalig, maar hier naamaals dat geluk,
Daar op alle Heil'gen hoopen, tot vertroosting van haar druk.
't Welk ik ook die geen toe-wensche, die hier zaamen zijn by een,
Op dat God ten jongsten daage, deeze vreugd ons maak gemeen;
Dat hy onz gemoed bestiere, en ons geeven zulken geest,
Die daar eerd zijn waare Schepper, en zijn God van herten vreezd:
Dat wy moogen t' zaamen koomen, tot malkanders onderwijs,
Niet gelijk als deeze Weereld, om de wijn of om de spijz,
Of in prachtigheid van kleeren, of in op-gepronkte zaal,
Of uit lust tot lekkernyen, of in on-gezoute taal.
Te beklaagen zijn onz daage, die nu zoo verergerd zijn,
Dat ook wel-lust ende quel-lust word gevonden by de wijn:
't Drinken is wel toe-gelaaten, wijn gebruiken is geen zond;
Maar tot wel-lust wijn te drinken is voor-waar een quaade vond.
Spijze die heeft God geschaapen, ook den honger tot de spijz,
Maar voor spijze wel-lust raapen, is voor-waar een quaade wijz:
| |
| |
Wel-lust heeft ons haast gevangen, als men daar niet nau op acht,
Want de Satan heeft veel strikken, en hy houd gestaadig wacht;
Wel-lust die komt in-gesloopen, als de nood-lust is vol-daan,
En wy zijn terstond bekroopen, als wy niet wel gaade slaan,
Ziet men 't niet (helaas!) gebeuren, dat het quaad neemt d' over-hand,
Daar men mees behoord te waaken, slaapt men mees in on-verstand.
't Zaamen-komst is niet verbooden, Bruiloft-houden is niet quaad,
Maar in Bruiloft en in maal-tijd, ziet men veeltijds over-daad:
Zooberheid word uit-gebannen, lekkerny die neemt heer stee,
Dubbeld schaft men op in volheid, en de armen roepen wee.
In de maal-tijd een bepaal-tijd van de lusten is van nood,
Dat de spijze ons mag wijzen tot het waare Heemels-brood,
En de wijnen medicijnen, moogen zijn voor ziel en lijf,
Dat van binnen goede zinnen moogen hebben haar verblijf.
Veel mis-prijzen wel 't veel drinken, noemen 't ook te zijn een schand,
Maar haar klapperige tongen, houde zy niet in den band:
Iokken, spotten, lachen, boerten, noemen zy een zoet vermaak:
| |
| |
Daar toch 't zoete broeder-stichten is veel aangenaamer zaak.
Kuisze reeden te bekleeden door de zeeden van de deugd,
Dat zijn zaaken, die ons maaken tot een baaken voor de jeugd:
't Geeft een teeken aan de leeken, steeds te spreeken 's Heere woord,
Om te treeden goede schreeden, en te gaan door d' enge-poort.
't Is een eerlijk gast-maal maaken, daar men op geen spijz en merkt,
Maar, door lust tot d' eeuw'ge spijze, s' Heere werk met vruchten werkt:
Zoo ging Christus Bruiloft houden, die tot Cana was genood
Als Hy d' hongerige spijzde, met het waare Heemels-brood:
Als door wonderen en krachten Hy liet blijken alder-meest,
Dat zijn lust en al zijn trachten strekten naar een Heemels-feest.
Laat ons die een voor-beeld weezen, dat een yder neeme acht,
Zijn talent op woeker leggen, waar op dat zijn Heere wacht:
Niemand is vergeefs geschaapen, want God niet vergeefs en doet;
Yder Mensch heeft zijne gaaven, dien hy we'er besteeden moet.
Draagen wy den naam van Christen, 't Christen werk is onzen plicht,
Laat ons lichten, dan zoo lichten, dat wy in dat waare licht
| |
| |
On-op-houdelijken wand'len, en aan and'ren moogen zijn,
En wel-leevens licht en baken, en een ziele medicijn.
Door geloove, liefd' en hoope, en in alle zuiverheid
Vruchten draagen, waar me'e d' eere onzes Gods word uit-gebreid:
Dat is 't rechte Bruiloft houden, deeze vreugde staat ons vry,
Dit ' een vreugd die kracht en pit heeft, en zy blijft gestaadig by;
Deeze vreugde door de deugde zoo geleid tot Goodes eer,
Kan ons strekken en verwekken tot begeert naa d' opper-Heer:
Kan der zonden vuile wonden heel geneezen, en met lust
Ons doen trachten, door Gods krachten, naa het eeuwig zielen rust.
Die dan lusten naa deez ruste, en begeeren 't eeuwig heil,
Moeten merken op haar werken, en sta'ig houden oog in 't ziel.
| |
Toegift op de Trou:
Die aan zijn Vrou getrouheid toond,
Licht dat zy hem zijn trouheid loond,
Die aan veel menschen trou bewijzd;
Krijgt Menschen gunst, en elk hem prijzd.
Maar die aan God zijn trouheid doet,
Krijgt vreugd' in 't hert en 't hoogste goed.
A.F.
|
|