Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijToon: Van Susanna. Of: Al die God-zaaliglijk naa Christus, &c.1. O Zaalig! Die zich bind aan Christus heil-gebooden,
En naar vol-maaktheids wit met al zijn poogen doeld.
Wat ziels, wat lijfs behoef, wat krijgt hy niet van Goode,
Wat word een zoeten vrucht in Iesus jok gevoeld?
2. Vermits Hy zaalig maakt in allen lot en staaten,
En buiten Hem zelfs d' echt meer last dan lustig is:
Maar in Hem gants vol-maakt; in-dien slechts een'ger maaten
In d' on-vol-koomenheid 't vol-maakt te krijgen is.
3. Want Iesus heerschappy verban trots, haar en tooren,
Gekijf, en eigen liefd, en stuurs on-vriendlijkheid,
Met all wat 't zoet van d' echt ont-zoet of kan verstooren,
| |
[pagina 668]
| |
Op ziel-straf, die den doem van 't eeuwig vuur verbeid.
4. Ook leefd m' in Christus rijk niet meer naa lust maar reeden;
Daar alles wat men doet verstand'lijk word gedaan,
Beweeging' en begeert des vlees niet meer geleeden,
Zonds wortel uit-geroeid, kan noit qua'e vrucht ont-staan.
5. Wat kan oot-moed en liefd al zaal'ge deugden baaren
Van gunst, van hulp, van dienst, van waare vriend'lijkheid,
Me'e-doog in droefheids pijn en 's Egaas quaalijk vaaren,
Bevlijtiging van 't geen tot d' anders beste leid;
6. Van vreed, van reklijkheid, van zacht-moed, van verdraagen
Vergeeflijkheid, geduld, en allerleije goed;
Waar door de Vrouw haar Man als Christus wil behaagen,
Hy haar, als 't eigen lijf, bemind, verzorgd en voed?
7. Maar wat schept d' echt al nut uit 't waar God-vruchtig leeven,
Als d' echt-genooten t' zaam een geest in Christus zijn,
Door voor-beeld, leer, vermaan malkander voedzel geeven,
Sta'ig proevend wat Gods wil op 't alder-netst mag zijn.
8. Op zond, in d' aan-vang klein, doch listig in 't bekruipen
| |
[pagina 669]
| |
Tot ziel-verderf, elk scherp voor zich en ander waakt;
Dat z' ondergoeden schijn noit heim'lijk in komt sluipen
En we'er allens doet doen dat een-maal is verzaakt.
9. Met wat een zoeten geur moet voor Gods throon op-stijgen
't Gebed en dank, van haar een-moed'lijk uitgestort;
Daar op zy weeder-om zulk gunst en toe-vloed krijgen,
Dat haar het hert van vreugd geheel voordronken word?
10. Wat zal een lieve vreugd de smert van d' echt verteeren,
Als zy rond-om haar zien als olijf-spruitjens staan
De vruchten van haar jeugd, geplant in Christus leere,
Manierlijk, zeedig, zoet, haar ouders onderdaan
11. En als de bleeke dood dit lieve paar komt scheiden,
Wat laat de lout're deugd een fray geheugenis,
Een spoor en zucht, om zich ter deegen te bereiden;
Ten eind men koomen mag daar zijn geliefde is.
C.S. |
|