Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijToon: Psalm xxxj.1. LAat ons malkand'ren gaan aan-merken
Tot liefd in needrigheid;
Tot wel-doen zijn bereid,
En d' een den anderen versterken,
Om 't goede naa te poogen
Met al onz ziels vermoogen.
2. Dat wy te zaamen onze krachten
Gaan voegen tot den strijd,
In deeze booze tijd,
Staan teegens 's Sathans list en machten,
Met 's Weerelds booze treeken
En eigen ziels gebreken.
3. Zoo d' een of d' ander raakt aan t' wijken
In voor of teegen-spoed,
Die lichtlijk het gemoed
Op 't nauwe-pad wel doen beswijken,
En eenigzints vertraagen
Van 't goede naa te jaagen.
4. Zoo iemand onder veel ellenden
Bedroefd en moedeloos,
Ter ne'er leid, hulpeloos;
| |
[pagina 532]
| |
Laat ons de oogen tot hem wenden,
Met teere ingewanden
En hulp-bereide handen.
5. d' On-weetende Gods kennis leeren;
Die op een dwaal-weg gaan
Door vriendelijk vermaan
Aan-porren, dat zy haar bekeeren;
De swakke droeve herten
Vertroosten in haar smerten.
6. Hoe lieflijk is dit zaamen woonen!
Als wy in eenigheid,
Tot liefd en vreed bereid,
Ons broederschap zoo gaan vertoonen,
Als herten zaamen kleeven
In een Gods-dienstig leeven.
7. Als onze gaaven and'ren lichten,
Dat onzer tongen-spraak
Steeds uitte van Gods zaak;
En dus met onze reed'nen stichten.
Ook zelfs met doen en leeven
Een heilig voor-beeld geeven.
8. Dat ons een innig meede-lijden,
Om 's naastens kruis en smert,
Gaa treffen in het hert;
En ons verheugen met den blijden,
Ook droevig zijn met eene
Met broeders die der weenen.
9. Dat wy gereed ter hulpe koomen
De nood van yder een,
En goed doen in 't gemeen,
Doch alder-meest den rechten vroomen.
Die zoo zijn plicht wil toonen,
God zal 't hem eeuwig loonen.
10. Dit is gemeenschap van Gods kind'ren,
| |
[pagina 533]
| |
Van Christus volk en lot,
In Hem vereend met God;
Die niemand breekt nog kan verhind'ren;
Zy schoon de Weereld viele
Zijn steeds een hert en ziel.
H.U. |
|