Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 498]
| |
Stemme: Van de tien Gebooden. Of:
| |
[pagina 499]
| |
8. Maar dat ik dit van U ging zeggen
O! over-aards Ierusalem!
Wiens fondamenten vaster legen:
Gewis het had veel beeter klem
9. Gy zijt het Bethel Goodes wooning,
Gy zijt des opper-voogds paleis,
Uw schoonste staat lijd geen verschooning,
Daar 't beste is daar stud den eis.
10. Men hoefd in u geen Maan of Zonne,
Veel minder hoefd men haats en licht:
Uw Lam licht, als 't is onbegonnen,
Zoo ook geduurig nimmer swicht.
11. Uw onder-vloer met al zijn sterren
Schijnt hooger als het hoogste ding,
Zijn hoogte doet 't gezicht verwerren
Hoe hoog is dan de zoldering.
12. Daar zit Gods hoog verheeven Zoone
Met onuitspreekelijke praal,
By Vaader op een Heemel-throone,
In zoo vercierde Gooden-zaal.
13. Daar ziet men schoone glanzen schijnen,
Als dienaars in het opper-hof,
En honderd duizend Cherubijnen
Daar swieren tot haar Scheppers lof.
14. Daar is het, daar mijn ziel wil wezcen,
Daar haakt, daar hijgtze zoo naa toe,
Om U te zien, mijn God gepreezen,
Van wien te zien zy noit werd moe.
15. Gelijk een hert, vermoeid door 't jaagen,
Zeer hyget naa een versze sloot,
Zoo wens ik naa die zoete daagen,
Om daar te weezen naa de dood.
16. Die daagen, dat ik mag aanschouwen
Het helder licht van uw aanschijn,
| |
[pagina 500]
| |
Daar al-tijd vreugd is geen benouwen,
En al-tijd blijdschap nimmer pijn.
17. Kom haastig, Heer! wild niet vertraagen,
Ey! haast U toch en kom met spoed,
Breng haastig toch die zoete daagen,
Zoo haast mijn ziel naa 't zoetste zoet.
J.C.W. |
|