Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 460]
| |
Op de wijze: Doet uw oogjens open, &c.1. DIe rein liefde vierig
In zijn herte draagd,
Die daar leefd maanierig,
Gelijk 't God behaagd,
Die zal vry van quaale,
Schoon en vrucht-baar bloeyen ziet,
Die zal der Zonnen straalen,
Op den middag lijden niet.
2. Die geheel laat vaaren
Der Godloozen raad,
Die op der zondaaren
Weg ook niet en gaat,
Die is wel geleeken
By een groene vruchtb're boom,
Die daar on-besweeken
Groeid aan eenen waater-stroom.
3. Die wel Gods behaagen
Weet en niet en doet,
Die al veele slaagen
Lijden in den gloed,
Die eeuwig zal branden,
Noch werd hy gebonden // med
Die duistere banden,
Want hy ging der zonden // tred.
4. Die loopt onverhoolen
| |
[pagina 461]
| |
Op weegen gemeen,
Die moet wel verdoolen,
Want daar is maar een,
Die daar tot den leeven
Is een weg der waarheid plat:
Die daar gaat beneeven
Zal miszen die schoone stad.
5. Die met Esaus zoone
Verkoopen on-wijs
Haar eerste geboorte
Voor een schootel spijz.
Die haar hier verkiezen
's Weerelds tijdelijk profijt,
Die zullen verliezen
't Eeuwig Heemelze jolijt.
6. Die wandeld verstandig,
Zijnde geen zondaar,
Die de dronkaards schandig
Niet en volligd naar,
Die niet leugenachtig,
Noch oit valz is van gemoed,
Die zal noch deelachtig
Zijn, Gods edel rijke zoet.
7. Die met zijnder tongen
Niet en smaad noch schend,
Die wel heeft bedwongen
Al zijn woorden jent,
Die zijn hert noch handen
Niet besmet op 't aardze goed,
Die zal vry van schanden,
Naamaals hebben over-vloed.
8. Die niet is wraak-gierig
Teegens zijn vyand
Die hier goedertierig
| |
[pagina 462]
| |
Leefd in laagen stand,
Die 't bedrog der zonden
Zeer kloek-moedig weeder-staat,
Die zal groot bevonden
Zijn, wanneer 't hier al vergaat.
9. Die liefde bewijzen
Aan Gods leeden fijn,
Die d' hong'rige spijzen,
Ook die dorstig zijn,
Die weldaad betoonen
Aan veel krank' en arme ziet,
Die zal God beloonen
Met een stroom die over-vliet.
10. Die heeft tot zijn voor-deel,
Barmhertigheid an,
Die haar teegen 't oordeel,
Wel beroemen kan,
Die in alle stukken
Der liefde vol-standig blijft,
Die zal 't wel gelukken,
Eeuwig hy in God beklijfd.
J.P.S. |
|