Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijStem: Al die woond in 's Heemels Troonen.1. WYl de zonne met haar straalen
Naar gewoont we'er is gaan daalen,
En zich ellik nu ter tijd,
Tot de rust en slaap bereid,
Moet ik U mijn God noch looven
U mijn Kooning van hier booven,
| |
[pagina 414]
| |
Met mijn stem door dit gedicht.
U te looven is mijn plicht.
2. Want Gy hebt my, Heer! gegeeven
Dit naturelijke leeven,
Door uw' kracht ik my verrep,
En ook heb al wat ik heb;
Daar-om wil ik all' mijn leeden
Tot uw' eer en dienst besteeden,
Iaa gelijk een offer-hand
Stellen, Heer! in uwe hand.
3. Daar-om laat toch op my daalen
Uwes geestes vuur'ge straalen,
Dat ik uw wil kennen mag,
En die klaar zien als den dag.
Ik hoop om de dood noch 't leeven
Nimmer my oit af te geeven
Van uw wil of uw gebod
O! mijn Koonink en mijn God!
4. 's Nachts in koele zoomer-tijden
Komt Gy 't teer gewas verblijden
Met een Heemel-laafenis
Van dauws dropjens koel en fris,
't Valt met paar'len op de blaaden.
Heer! laat ik van uw genaaden
Meede werden zoo besproeid,
Dat mijn ziel in deugden groeid.
5. Zonne der gerechtigheeden,
Blijf niet langer dus beneeden,
Maar wild op-gaan in mijn hert,
Dat mijn ziel verlichtet werd:
Dan kan ik my recht begeeven
Tot dat zoet in-wendig leeven,
Om met U te worden een
En zeer wonderbaar gemeen.
| |
[pagina 415]
| |
6. Daar-om Heer trek mijn gedachten
In de still' eenzaame nachten,
Dat zy vry en on-beswaard,
On-belemmerd van de aard
Tot u stijgen in den Heemel,
By het zoet en lief geweemel,
Dat vol dienst sweefd voor uw Troon
En den Troon van uwen Zoon.
7. Daar die vroom zaal'ge zielen
Zig by leegioenen knielen
Voor haar God zijn Majestait,
Met een groot eer-biedigheid,
Daar die wakk're Heemelingen
Heilig, Heilig, Heilig zingen
Voor uw Troon en glans en licht,
Leggende op haar aangezicht.
8. Woud Gy eens mijn geest daar trekken
O! hoe zou my dat op-wekken!
Dan zoo zou my deeze nacht
Zoeter weezen als ik dacht,
Zoeter weezen als de daagen.
O! hoe zou my dat behaagen!
Iaa misschien dat ook mijn tong
Mee in lof en dank ontsprong.
9. En ik mijne stem zou meng'len
Onder 't zingen van de Eng'len,
En naa-neurien haar toon
En mee knielen voor Uw Troon:
Doch, o Heer! kan 't nu niet weezen,
Als het maar mag zijn naa deezen
Dan heb ik mijn 's herten wens
En ben een gelukkig Mensch.
10. Kom ik schielijk dan te sterven
't Eeuwig leeven zal ik erven.
| |
[pagina 416]
| |
En zijn in uw Kooning-rijk,
U onsterffelijk gelijk.
In uw Zoons en uwe naamen
Vou ik mijne handen t' zaamen,
En leg my gerust ter ne'er
Onder uwe vlerken. Heer!
J.H. |
|