Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 387]
| |
Vois: Psalm xxxiv.1. MYn ziel verlangd naa Dy,
O God! mijn Heil, mijn Erfen Goed,
Verquikker van mijn teer gemoed,
Maak my van zonden ry.
Want ik wil, naa uw woord,
Mijn voeten op uw weegen spoe'n
Met bidden mijne schuld af-doen;
Help Gy uw dienaar voort.
2. Gedenk aan dat verbond,
Door uwen Zoon in 't ligt gebragt,
Voor 't gantze Menschelijk geslagt,
Gevloeid uit zijnen mond.
Dat Gy geen zondaars dood
Begeerd, maar dat hy zig bekeer,
Erkennend Hem voor zijnen Heer;
Dees vryd Gy van de dood.
3. Ay breng my in een beem,
Daar ik, door uwe hand gevoed,
De spijze vind voor mijn gemoed,
En uwe gunst verneem.
Wat ben ik zonder God?
Een Mensch van vleesch en been en bloed,
Niet weetend van een hooger goed,
Dan van dit aardze lot.
4. Maar nu door uwe liefd,
Uw Zoone uit der hoogte daald,
Met ligt van uwen geest bestraald,
My heeft het hert door-griefd,
En met zijn leer door-wond,
Iaa mijn begeerten om-gekeerd,
| |
[pagina 388]
| |
Den vloek en dood van ons geweerd,
Loof 'k Hem met hert en mond.
B.J.S. |
|