Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 375]
| |
Stem: Hoe lang, ach Heer!1.KOm, Iesus vorst!
Vol Majestait, met uw geswinde rei
Van Heemel-booden;
Onz' ziele dorst,
Te zien uw rijks en magts wijd uit-gebrei.
Kom Heer der Gooden!
En zen uw Englen op der aarden ne'er,
Op datze 't goede kruid vergaad'ren, Heer!
In uwe schuur; en 't vuur het quaad verteer,
Met kracht,
En macht,
En pracht.
2. Laat, Heer! den Geest
Des leevens we'er in-gaan met vollen kracht
In uw getuigen,
Die door het beest,
Naa haar getuig'nis eind, zijn om-gebracht;
En wilt betuigen
Door haar, wat nog hier naa geschieden zal.
Op dat elk zeeker zy van Babels val.
Och! zag onz oog die wonder-teekens all',
Ons hert,
Dat werd
Ont-werd.
3. Kom stort die groot'
Van elk gevleide Hoer, wiens purp're kle'en
't Oog haarder boelen
Toe-lonkend nood,
| |
[pagina 376]
| |
Dat haar ziel-toovery eens val daar heen:
De grouwel-poelen
Van haar vergiste valsche Gods-diensts schijn,
Haar eer, en leer en alle glans verdwijn.
Op dat zy drink des dubb'len beekers pijn,
En druk
Haar 't luk
Ont-ruk.
4. Van, vat het dier,
Dat vol Gods-lastering zijn gift uit-braakt
Door bloed-placcaten;
En hem, die sier
Door teekenen 's beests troon nog vaster maakt;
Ay! wildze vaaten,
En werpen in de gloey'nde zulphur-brand,
Vermaal haar rijk, verbriezel haaren band,
Waar door zy doen en spreeken eender-hand,
Verleid,
En vleid
Te beid.
5. Och! grijp, Heer och!
Grijp, grijp, dien ouden looze kromme draak
En Menschen-moorder,
En open toch
Met spoed de diep en grouwzaam' af-gronds kaak,
En werp dien stoorder
Van vree daar in, den keeten om zijn hals,
Verzeegel hem, op dat hy noit te vals
Uw volk verlei, door zoo veel loos geschals;
Maar word
Heel kort
Geschort
6. Zoo dat uw rijk
| |
[pagina 377]
| |
Gelijk de Zon door 't heerlijk morgen-rood
Eens mag aan-daagen,
En klaarlijk blijk,
Hoe glory-rijk, hoe machtig en hoe groot,
Tot onz behaagen,
Gy zijt, o Kooning vol van wonderhe'en!
Hoe Gy uw vyand kond tot gruis vertre'en,
Schoon zijn gebied der dooven d' uwe scheen.
Gy wind
Verslind
Geswind.
7. In vollen pracht
U in uw heil'gen op der aard te zien
Eens triumpheeren,
Wordt in 't gedagt
Door ons van veeren al te moet gezien;
All' onz begeeren
Van 't beest, die Hoer en 's Duivels onder-gang,
Is niet uit wraak-lust, maar uit groot verlang
Wijl daar aan hangd uw glorieus in-gang.
Och blust
En zust
Onz' lust.
8. Onz' herte haakt,
Door vuur'ge drift, om eens die gulden tijd,
Daar volle vreede
De vreugd volmaakt,
Te moogen zien; hier word het door de nijd
Schier al vertreeden,
Maar daar zult Gy een wacht zijn om de muur,
Dat rou, nog leet, nog iets te geender uur
De vreugd verbreek, maar datze eeuwig duur:
Uw stut
Te nut
| |
[pagina 378]
| |
Haar schut.
9. Hier zugt de Geest
Door 't angstig kruis en droevig teegen he'en,
Te swaar om draagen;
Maar on-bevreezd
Verschijnt men daar, daar God al 't traan-geween
Wil zelfs af-vaagen;
Daar Hy zijn heim'nis voor haar open-zet,
Haar doet verstaan het diepste van zijn wet,
Daar geen dwaal-nevel Hem te zien belet;
Maar daar
m' Hem klaar
Werd waar.
10. Hier gruwd de ziel
Der vroomen voor den stank des modder-poels
Der vuile zonden,
En haar gekriel:
Maar daar word van dat schuwelijk gewoel
Niet iets gevonden;
Daar blinkt elk uit door het snee-wit gewaad
Van zuiv're zijde en fijn linne-waat,
Des heilgheids beminnaars pracht en staat;
Want kle'en
En ze'en
Zijn een.
11. Wat zaal'ge staat
Op aard word oit door 's menschen brein bedacht,
Als zoo te leeven;
En met der daad
Daar God zijn gunst sta'ig toond te zijn gebragt
Om hoog verheeven;
Als Kooningen en Priesters d' heerschappy
Des rijks te voeren, daar geen weer-party
Haar troon te schenden immer magtig zy.
| |
[pagina 379]
| |
't Geveld
Geweld
Noit queld.
12. Kom, Iesus! kom,
Iaa kom, en doe die over-zoeten stand
Met vreugd erlangen,
Tot uwen ro'm
Aan haar, die noit voor 't hoofd of in de hand
's Beests naam ontfangen:
Maar trouw hier strijden voor uw waarde eer;
Wy vallen smeekend voor uw troon ter ne'er,
Kom glorieus, jaa kom toch haastig Heer!
't Verlang
Te lang
Valt bang.
L.T. |
|