Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 254]
| |
Stem: Psalm 146. Of: Roozemond die lag gedooken.1. ZIeltje, die hebt onder-vonden,
Wat het is te zijn gekust,
Wat het is te zijn verslonden,
Wat het is voor zielen lust,
In haar eenzaamheid, met God,
t' Onder-houden dit gebod.
2. Daar te zien 't on-zienelijke;
Daar te smaaken 't zoetste zoet,
En te hebben vaste blijke
Van het on-verderf'lijk goed;
Daar te hooren 's Heemels taal,
En te zien des Godheids praal.
3. En die vre'e-spraak daar te hooren;
Daar te voelen liefdens dwang;
Daar te zingen Heemels kooren,
En te zijn van liefde krank;
Daar met God te zijn gemeen,
Iaa met Hem te weezen een.
4. Og! wat is dat niet een voor-deel
Zoo van God te zijn bemind;
Maar 't was zoo niet in uw oordeel
Gy waard in deez zaaken blind,
Gy en vond daar geen vermaak,
't Was u te geringe zaak.
5. Maar, mijn ziel, als gy eens proefde,
Wat het was verzaad te zijn,
Zaagt gy, dat gy niet behoefde
| |
[pagina 255]
| |
Dan alleen deez medicijn;
Dit was 't al-genoegzaam goed,
Tot vernoeging van 't gemoed.
6. O wat zijn hier heerlijkheeden!
Volheid tot verzaadens toe!
'k Zal vry-moedig tot Hem treeden;
Want dien Geever word noit moe.
Hier is willigheid en magt,
Hier is ook vol-koomen kragt.
7. Hier is wijsheid en vermoogen;
Hier is volheid; hier is 't al.
Hier is Vaaderlijk me'e-doogen;
Dies Hy nimmer dulden zal,
Dat zijn goedheid van u wijkt,
En gy in wan-hoop beswijkt.
8. Staa dan op, wilt niet vertraagen,
En koom met vry-moedigheid,
Zijt dog niet te zeer verslaagen
Over uw gebrek'lijkheid;
Hier is raad, en hier is heil,
Ook de weg hier toe is veil.
9. Wild gy koomen tot den Vaader,
't Moet zijn in uws Broeders naam,
Uit dien troost-fontein en aader
Moet gy 't haalen al te zaam,
Wild gy niet in eeuwigheid
Van hem weezen af-gezeid.
|
|