Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijStem: Schoonste Nimphje van het woud.1. ACh hoe zit ik hier alleen!
Af-gesne'en
En van vromen en van vrinden!
'k Zit by naa als in een kluis,
In mijn huis,
Zonder eenig Mensch te vinden!
2. Treur niet dat-je zijt alleen,
Neen! o neen!
Misje vroomen, misje vrinden,
Misje in het schepzel wat,
Ai! leer dat
| |
[pagina 244]
| |
In den Schepper meer te vinden.
3. God die scheid u van den Mensch,
Teegens wensch,
Maar het is op dat naa deezen,
Als g' het schepzel niet en ziet,
Nog geniet,
Tragten zoud by God te weezen.
4. Nimmer is de Mensche meer
By den Heer,
Als wanneer hy word gevonden
In een stille eenzaamheid,
Daar in leid
Zeer veel zoetheid op-gewonden.
5. Als ik dit eens over-leg,
Weg! weg! weg
Met het schepzel klein van waarde!
Als ik naa by Bod mag zijn,
Dat is mijn
Hier een Heemel op der aarde.
6. Neen, ik ben niet meer zoo bot,
Dwaaz en zot,
'k Treur niet, ik ben a'ers beraaden,
Schoon ik 't aardz gezelschap mis,
Neen gewis,
Die God we'er krijgt lijd geen schaade.
7 'k Weet dat God, mijn eenig al,
Hem we'er zal
Stellen in der Menschen steede,
Door hem zelve 't we'er vergo'en,
Aan my doen
Dat de Menschen eer-tijds deeden.
8. 'k Zal mijn herte, dat wel eer
Al te zeer
Naa 't gezelschap plagt te haaken,
| |
[pagina 245]
| |
Geeven een verbeet're stee;
'k Zal daar me'e
By God tragten ge geraaken.
9. Beeter is het immer-meer
Met den Heer,
Dan met Menschen te verkeeren;
Wie God heeft tot zijn gezel,
Kan dan wel
't Aards gezelschap hier ontbeeren.
10. Waar ik zit, of waar ik ga,
Waar ik staa,
'k Stel den Heere my te vooren;
Als my ook geen oog en ziet,
Niemand niet,
'k Denk Gy kond my zien en hooren.
11. Nimmer ben ik zoo alleen,
Of 'k vind een,
Die mijn ziele kan vermaaken;
Als mijn God en ik alleen,
Anders geen,
Hand'len moogen onze zaaken.
12. Zaalig is die Mensch, voor-waar,
Voor en naar,
Die in zijn eenzaame stonden,
Als hy vroome Vrinden goed
Miszen moet,
Dan naa by God word gevonden.
J.K. |
|