Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 182]
| |
Stemme: Prins Robbert Mars, &c.1. IK weet niet een uit-verkooren Stad
Op een ruim veld geboud,
Van d' alder-kostelijkste schat
Van paarlen en fijn goud;
Daar Roomen nog Ierusalem,
Nog 't aard'-rijk iets by heeft,
Vermits Gods glans , en d' Eng'len stem
Daar al-tijd leefd en sweefd.
2.Maar voor den in-gang van die Stad
Is een zeer enge-poort,
Een uitter-maaten smalle-pad,
Daar al-tijd word gehoord
Een stem, door al de velden heen,
Dat wie daar in wil gaan,
En deeze smalle-pad betre'en,
Moet eerst hem zelfs versma'en.
3. Hy moet, wanneer 't de nood vereist,
Zijn rijkdom, geld en goed,
Iaa 't leven, daar men staag op peizd,
Zijn dierbaar vlees en bloed,
Een lieve vrouw en waarde kind,
En wat hem toe-behoord
Verlaaten, en zoo zijn gezind
Te gaan door d' enge-poort.
4. Wat dunkt u, mijn beminde lief
En zuster van mij ziel,
Wanneer de nood zig eens verhief
En ons op d' hoofde viel,
En drukten ons met vuur en swaard,
| |
[pagina 183]
| |
En angst op d' enge-baan
Zou dan 't gemoed wel on-vervaard
Vast op den Heere staan?
5. Mijn harte schrikt, mijn ziele beefd,
Mijn vleez vreesd voor die pijn;
Maar Gy mijn God, die eeuwig leefd,
Zult dan mijn hulper zijn;
Gy zult ook mijn beminde deel
En liefste, door uw hand,
Verloszen uit der leeuwen keel,
Of midden uit den brand.
6. O groote God! O lieve Heer!
Wy vallen u te voet,
En knielen voor uw voet-bank neer,
En bidden met ootmoed,
Sterk ons geloof, maar ons gewis,
En gants van zonden vry,
En geef ons dat ons zaaligst is,
Hier op verlaat ik my.
T. v. B. |
|