Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 174]
| |
Op de wijze: Edel Artisten koen, &c.1. MYn lieve vrienden zoet,
En wilt u niet bedroeven,
Als u met teegen-spoed,
Den Heere komt beproeven;
Hy weet al uw behoeven,
En vreezd geenen aan-stoot,
Hy kan zonder vertoeven,
Te vullen uwen nood.
2. Weez dog bekommerd niet,
Om drinken of om eeten,
Gelijk gy heeden ziet,
By Heidenen vermeeten,
Die van God niet en weeten;
Betrou den Heer alleen,
By Hem en is vergeeten,
Geen muisjen alzoo kleen.
3. Uw zaken hem beveeld,
En wild Hem vierig minnen,
Dat Zathan niet en steeld,
Door verstroying van zinnen,
Dat goede zaad van binnen:
Daar om hou goede wagt,
En wild Hem over-winnen,
Door des geloovens kragt.
| |
[pagina 175]
| |
4. Met zijn geregtigheid,
Het rijke Gods wild zoeken,
Dat daar verborgen leid,
Niet in veelheid van Boeken,
Mar in des herten hoeken,
Als eenen schat alleen,
Dat wijzen ende kloeken,
En konnen vinden geen.
5. Met stilheid zeer bequaam,
Wild uwen akker ploegen
Al in des Heeren naam;
En heb een goed genoegen:
Alzoo 't de Heer wil voegen,
Stel u daar in te vre'en,
Als haar de vroomen droegen,
Die hier hebben gele'en.
6. Al zonder gierigheid
Wandel op uwe straaten,
Want ziet Hy heeft gezeid,
't En zal u niet verlaaten;
Al schijnt Hy u te haaten,
Als Hy u druk toe-zend,
't Geschied tot uwer baaten,
't Waar-om is Hem bekend.
7. Gedenkt hoe Israel
Beproefd was in voor-tijden,
God lietze zom-tijds wel
Gebrek en honger lijden:
Maar 't was om te besnijden
Haar herte met ootmoed;
Dit Vaderlijk kastijden
God al uit liefde doet.
8. Op datmen kennis heeft,
Dat den Mensch by den broode,
| |
[pagina 176]
| |
Alleene niet en leefd,
Maar by alle geboode,
Dat uit den mond van Goode
Komt vloeijen in t gedagt.
Het is den Mensch van noode
Te kennen Goodes kragt.
9. Gedenk hoe Elias
Gespijzd wierd door de Raaven,
Den ouden-Tobias,
In zijn armoedig slaaven;
Den Heere quam hem laaven
(Naa dat hy was beproefd)
Met schoone rijke gaaven,
Veel meer dan hy behoefd.
10. De Weduw', die haar schuld
Niet en konde betalen,
Heeft God haar nood vervuld
Met oly in haar schaalen,
Men kan 't niet al verhaalen,
Hoe God zoo goedertier,
Heeft op verscheiden maalen,
Verlost zijn vrienden hier.
11. De jongeren Christi
En waaren noit verleegen,
Armoedig gingen zy
Wandelen op haar weegen,
God schikt het zoo ter deegen,
Die voor haar zorge droeg,
Dat zy haar noodruft kreegen,
En hadden goeds genoeg.
12. Naatuur is haast verzaad
Die naa schikking des Heere,
Hem hier genoegen laat,
Die kan zeer veel ontbeeren;
| |
[pagina 177]
| |
Hy kan prijzen en eeren,
God met een dankbaar hert,
Zonder meer te begeeren
Als hem gegeeven werd.
13. Een herte vol ootmoet
Dat is al-tijd te vreeden
In 't geene God hem doet;
En als het word vertreeden,
Het denkt God weet de reeden,
Waar-om Hy zulks gehengd,
Dit offer moet nu heeden
Met zout weezen gemengd.
14. Stel u, hoe dat 'et gaat,
Volkoomen in Gods handen,
Wat Hy toekoomen laat,
't Zy Menschen-eer of schanden,
Laat u gewillig branden
In des beproevens vier,
Op dat uw offerhanden
God aangenaam zijn hier.
J.P.S. |
|