Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 147]
| |
Zang: Zoete Philis naarderd uw ooren.1. WAar toe gepronkt uw aardze leeden,
En uw gemoed gelaaten naakt en blood?
Geen dier-baar kleed maakt schoone zeeden.
Noit agt de wijsheid't aardz vercierzel groot.
In dien men zeeker mag vertrouwen
Op teikens, die het oog' van buiten ziet:
Zy zijn voor klein van weetenschap te houwen,
Die 't lighaam pronken en de ziele niet.
2. 't Verstand zoekt stof, om op te werken,
't Zy dat die stof of waardig is of quaad:
En daar 't op werkt, daar kan men merken,
Dat het niet ligtelijk van af en laat;
Indien 't den Heere wil behaagen,
Zoo word het haast des Weerelds weelde moe;
En zal voor 't binnenst' goede zorge draagen,
En maaken 't rein, en 't buitenst' ook daar toe.
3. Dan kan geen dwaasheid hem beletten:
Geen pragt nog trots belemmerd meer zijn geest.
Hy wil geen hert op 't zienlijk zetten,
Maar slegts op God, die hy bemind en vreest:
En nu hy, in die beezigheeden,
Zijn ziel bevestig in d' opregte deugd
Genaakt hy God met vuurige gebeeden,
En heeft een afkeer van des Weerelds vreugd.
4. Door 't alder hoogste goed te weeten,
Wanneer de lust daar alder meest naa trekt;
| |
[pagina 148]
| |
Werd dit verganklijk haast vergeeten,
't Welk met veel zwaarigheeden is bevlekt.
Geen kindze lust kan hem vermaaken.
Hy kend geen pronck aan huis en lighaam meer
Zijn ziel rust nu alleen in zulke zaaken
Die naamaals over blijven by den Heer.
5. Zoo grooten kragt heeft God gegeeven
Zoo wel zijn woord, als die zijn woord bewaard.
Die naa dat woord op regt wil leeven
En daar in blijven, krijgt des Heeren aard.
Hy kan kloekmoediglijk veragten
't Geen nu verheeven word in 't algemeen.
En met geen minder mogentheid betragten
't Geen meest voor elk te nietig is en kleen.
6. Een wijzen kend men in 't verkiezen.
By zulk een is de keur volkoomen goed,
Die geern het minste wil verliezen
Voor 't geen hem 't alder-grootste voor-deel doet.
Wat is een weinig lust der oogen,
Die 't graag gezigt wel lokt, maar niet verzaad?
Helaas! een schijn, die veelen heeft bedroogen,
En doen beklaagen, als het was te laat.
7. O gy! Die nu de lust van 't leeven
Laat vallen of op aardze zinlijkheid,
Of iets, dat hier 't gemoed doet kleeven
Aan 't geen de Heer zijn konink-rijk ont-zeid.
Wat is 't? uw tijd kan 't niet lang maaken
Die God misschien den naasten nagt verkort;
Poogt daarom zeer aandagtig op te waaken
Eer u het ongeluk ter needer stort.
8. Voor 't los beginnen eerst verzinnen
Eer datmen zig te reukeloos vertast;
Met naa-berouw is niet te winnen.
't Betaamd, dat elk op eigen wel stand past.
| |
[pagina 149]
| |
Daar word door domheid meer verlooren,
Als zomtijds door beleid by een gehaald.
Te grooten wellust kan de reeden smooren.
Daar reeden ruimd, word met gevaar gedwaald.
9. Laat waarheid eens uw leids-Man weezen
En zijt bereid u zelven uit te gaan:
Uw ziek gemoed zal wel geneezen,
En uwe kragten haast in order staan
Dan zal geen dwaazheid u meer lokken,
Tot ydelheid, wanneer gy door 't verstand,
Het quaade zaad zijn voedzel hebt ontrokken;
En God en deugde krijgt de overhand.
A.J. |
|