Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– AuteursrechtvrijNaar de wijze: Psalm cxxx. Ofte: Wilhelmus van Nassouwe.1. WIld gy in-gaan ten leeven
Veilig en on-vervaard,
Zoo moet gy u begeeven
Vry-willig on-beswaard
Te schouwen 's Weerelds staacy,
Haar aan-zien, waan-schijn groot,
Met al haar dominacy;
Haar eind is dog de dood.
| |
[pagina 137]
| |
2. Og! Die wijs was te deegen,
En kooz een laage staat,
En schouden alle weegen,
Die d' heele Weereld gaat,
Met al haar veel behoeven
Van taafel, kleed, en huiz:
Wel hem die dit kan proeven
En zien 's Weerelds abuis.
3. Ik meen d' genaamde Christen,
Die eer-tijds waaren slegt,
En van dit doen niet wisten,
Dat nu te maal heet regt:
Van pronken ende praalen,
Van kost'lijke huiz-raad,
Verguld, ende vermaalen,
En alle over-daad.
4. Bruiloften, ende feesten,
Met alle over-vloed,
Om d' aardze lust te meesten,
't Moet nu al heeten goed,
Hoe breed, of hoe kost'lijke,
Hoe vol op van all's; jaa
Gemeene man, en rijke,
D' Een doet den and'ren naa.
5. 't Is nu zoo veer-gekoomen,
Dat d' Herders, die voor-gaan
Om 't Schaapken te becoomen,
Zelver naa hoogheid staan;
Naa yd'le eer zy tragten,
Naar aardz rijkdom en schat,
't Zout verliezd al zijn kragten,
't Loopt meest op 't ruime pad.
6. Wat raad, o arme Menschen!
Om beeter weg te gaan?
| |
[pagina 138]
| |
Wild znel naa 't beste wenschen,
Wild u niet lang bera'en;
Al gaan veel Herders doolen,
Dool niet met haar, maar wild
Snel gaan in Christus schoole,
Daar werd dit quaad gestild.
7. Christus stel u voor oogen,
Aan-zie zijn needrigheid,
Zoo werd gy niet bedroogen,
Hoor alleen wat hy zeid,
Hem zelve te verzaaken,
't Kruis draagen alle daag:
Dit zijn de beste zaakken,
Wel hem die dit behaag.
8. Zie aan Christus armoede,
Zijn groote lijdzaamheid,
Hoe hy zijn dierbaar bloede
Tot een wasch-bad bereid:
Om weg de doen uw zonden,
O liefde over groot!
Laat dit uw hert door wonden;
Uw aardze lusten dood.
9. Voor dees Herder wild buigen,
Hoor zijne stem alleen;
Deez melk wild dog in-zuigen
Tot deez fontein wild tre'en;
Deez zal 't u alles leeren,
Wat gy moet doen al-tijd;
Tot Hem wild u bekeeren,
Doe hier toe al uw vlijt.
10. Wild 's Weerelds vriend niet weezen,
Want dan zijt gy viand
Van God uw Heer gepreezen,
O! dit in 't herte plant:
| |
[pagina 139]
| |
Laat loopen, die wil loopen
Den breeden weg, eilaas?
Zy moeten 't swaar bekoopen
Al met de Maagden dwaaz.
11. Hou-vast aan uwen Heere,
Al agtmen u voor zot,
Wijk van hem nimmemeere,
Vreez smaadheid schand nog spot:
Wild daar niet eens naa kijkken,
Gaa maar kloekmoedig voort:
In geenig ding wild wijkken,
Alleen uw Heere hoord.
12. Oorlof, o Christen herten!
Die 't alder-best bemind,
En 't quaad aan-ziet met zmerten,
Als Christus weer gezind:
Strij vroom, u werd gegeven
De kroon, zoo gy volherd,
Dat eeuwig vroolijk leeven
U dog gegeven werd.
|
|