Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
| |
[pagina 120]
| |
My niet staadig wagt,
Denk wat 't eind zal weezen:
Of ik dit schoon weet,
En bevind met leed,
Dan ben ik nog niet bevrijd:
'k Neem wel dikmaals voor,
'k Zal niet meer hier door
Vallen in deez swaaren strijd:
Dog ik vinde, Vaader!
Dat ik weinig naader,
Als ik dus my zelven quijt'.
3. Hierom bid' ik, Heer!
Geef my u geest kragtig,
Want ik vind' my teer,
Zonder u on-magtig,
Met uw leevend' woord,
Dat scherp is en kragtig,
Sterk my altoos voort,
Dat ik mag aan-dagtig,
Lang-zaam ende stil,
Luist'ren naa uw wil,
In mijn hert naa uw stem zoet.
Als ik spreeken wil,
Houd mijn tonge stil,
Tot dat ik 't proef aan 't gemoed.
Wil ik yet beginnen,
Leer my eerst verzinnen
Wat het eind is, quaad of goed.
Dan zal ik o! Heere,
Staag tot uwer eere
Leeven deftig, bly, en vroet.
Men behoort alle tijd te swijgen, 't en ware dat het swijgen den Naasten schaadelijk, of het spreeken den Naasten nuttelijk ware. W.G. |
|