Het lust-hof der zielen, beplant met verscheiden soorten van geestelijke gezangen
(1681)–Claes Stapel– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
Toon: Alkazar1. AG! wat is de Weerdeld lustig?
Vroolijk in een nietig niet,
Hoe verheugd? hoe bly? hoe rustig
In het geen de aard' aanbied?
Maar het is my te gering,
'k Laat het voor een aardeling,
Die geen deel aan 't Heemels goed heeft,
Nog geen smaak aan s' Heemels zoet heeft,
My aangaande het is mijn
Goed, naa by mijn God te zijn.
2. 'k Laat een aard-worm zig vermaaken
Met het wroeten in de aard.
Weg! Het zijn te slegte zaaken,
My niet zoo veel moeitens waard:
O dat woelen geeft geen rust!
'k Laat het die doen, die het lust,
'k Laat die wroeters loopen draaven,
'k Laatze tobben, woelen, slaaven,
My aangaande het is mijn
Goed, naa by mijn God te zijn.
3. 'k Laat een gier'gaard zig vermeiden
Met zijn goed'ren t' over zien,
Volle schuuren, vette weiden,
Geeven vreugd voor aardze lien,
Die geen beet'ren goed'ren heeft,
Maar alleen by 't zigtb're leefd,
| |
[pagina 94]
| |
'k Laat de zulke vreugd bedrijven,
Met het ramm'len van haar schijven,
My aangaande het is mijn
Goed, naa by mijn God te zijn,
4. Dat iemand op aard zoo mal is,
Dat hy zig in 't aards verheugd;
'k Laat het toe die 't aard zijn Al is:
Maar ik min een hoog're vreugd,
Die uit Gods gemeenschap rijzd,
Tot een Heemelz leeven wijzd,
'k Laat haar in het aardze bly zijn:
Maar het zal zoo niet met my zijn,
My aangaande het is mijn
Goed, naa by mijn God te zijn.
5. And're moogen zig verlusten,
Als zy by haar makkers zijn:
Maar mijn ziel en kan niet rusten
Als ik onder haar verschijn.
Ag wat is my dat een smart!
Iaa een dood steek door mijn hert,
'k Laat de boozen t' zaamen leeven,
't Zal my niet by haar begeeven,
My aangaande het is mijn
Goed, naa by mijn God te zijn.
6. Wild vry dapper quinkeleeren,
My aangaande 't lust my niet,
Speelen, lachen, domineeren,
Uwe vreugd is my verdriet;
't Ben vry van een hooger geest,
't Heemelze verheugd my 't meest,
'k Laat die bloeden banketteeren,
Zingen springen, lustig smeeren,
My aangaande het is mijn
Goed, naa by mijn God te zijn.
| |
[pagina 95]
| |
7. 'k Laat die slempers by de glaazen
Zig vermaaken in de wijn,
En die drooge dorst'ge baazen
Gurgulende vroolijk zijn;
Maar die vreugd is my te laf,
'k Laat die zwijnen deeze draf,
Die geen hoog're vreugd en kennen,
Nog zig aan den Heer gewennen;
My aangaande het is mijn
Goed, naa by mijn God te zijn.
8. 'k Lijd dat veelen graatig haaken
Naa een wel gespekte dis,
Die, als eertijds Petrus laaken,
Vol van alle dieren is;
En zig zelver lekker vo'en,
'k Heb geen lust om dat te doen;
Laat haar vry op groote maalen
Daagelijx haar hart op haalen;
My aangaande het is mijn
Goed, naa by mijn God te zijn.
9. Bras vry dwaaze Mensch, jaa bras vry,
Voed u zelven feestelijk,
Leef in lekkernij, en gast vry,
Neen, ik word u hier gelijk:
'k heb een and're spijs gesmaakt,
Daar mijn ziele steeds naa haakt:
Die eens Heemelz aan geregt is,
Weet dat deeze spijz' te slegt is,
My aangaande het is mijn
Goed, naa by mijn God te zijn.
10.And're laat ik vroolijk queelen
By het yd'le kaarte-blad,
En verheugd zijn met het speelen
Van den teerling, ik ben zad
Van die zond'ge ydelhe'en,
| |
[pagina 96]
| |
'k Laat die vreugde voor die geen,
Die in eenigheid alleen is,
En niet met zijn God gemeen is:
My aangaande, het is mijn
Goed, naa by mijn God te zijn.
11. 'k Laat toe, dat veel arme dieren
Van den hoofde tot den top
Haare lighaamen vercieren,
Als een zotte kermis-pop:
Ag! wat zijn zy dan niet moy?
Hoe vermaakt met dat getoy?
Weg dat zijn te slegte dinen;
Maar voor zotte Weereld-lingen:
My aangaande, het is mijn
Goed, na by mijn God te zijn.
12. Pronk vry Weerelds wigters, pronk vry,
Gy zijt dog maar stof en as,
Strik, en slik, en cier, en lonk vry
Heele uuren voor het glas;
'k Laat het deezen wigters toe,
Die geen kennis hebben hoe
Haare zielen op te schikken,
Met een a'er mooy te verrijken:
My aangaande, het is mijn
Goed, naa by mijn God te zijn.
13. O daar is geen zoeter leeven!
Als zoo eenig om te gaan,
En tot God zig te begeeven,
Alles moet dan agter staan;
Dat is 't zoetste zoet voor my,
d' Aerdsche vreugd is roed daar by,
Wat dat anderen oordeelen
Wil ik my niet me verveelen,
My aangaande, het is mijn
Goed, naa by mijn God te zijn.
|
|