Madrigalia
(1960)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 268]
| |
Aanhangsel I
| |
[pagina 269]
| |
voci, Ven. 1610; 12. Di Stef. Felis ... il quarto libro de madrigali a 5 voci, Ven. 1585; 13. Di Giovan Ferretti il primo libro delle canzoni alla Napolitana a 6 voci, Ven. 1573 (76, 81); 14. Il secondo 1. delle canz. a 6 voci, di Giovan Ferretti, Ven. 1575 (79, 86); 15. Canz. alla Nap. a 5 voci dell' eccellentissimo musico Giovan Ferretti, Ven. 1568 (74, 79, 82); 16. Fiori del giardino di diversi eccellentissimi autori, Neurenberg 1597; 17. Floridi virtuosi d'Italia, il primo libro, Ven. 1583 (86); 18. Liber secundus gemmae musicalis, Neurenberg 1589; 19. Gemma musicalis, Neurenberg 1588; 20. Canzoni a 5 voci di Gio. Giacomo Gastoldi ... libro primo, Ven. 1581; 21. Di Andrea Gabrieli il secondo libro de madrigali a 6 voci, Ven. 1580 (86, 88); 22. Harmonia celeste (zie blz. 25 ev.); 23. Orl. di Lasso, Sämtliche Werke, ed. Haberl en Sandberger, Leipzig, dl. VIII; 24. Di Camillo Lambardi.. il primo libro di madr. a 4 voci, Napels 1600; 25. Lieblicher welscher Madrigalien, dl. I, Neurenberg 1624; 26. Musica transalpina, Londen 1588; 27. Il secondo libro de madr. de diversi autori a notte negre a 4 voci, Ven. 15673; 28. Il primo libro di madr. di diversi eccellentissimi autori a misura di breve ... quattuor vocum, Ven. 1542 (43, 46, 47, 48, 50, 52, 54, 57, 60, 63, 67); 29. Musica di XIII autori illustri a 5 voci, Ven. 1576 (89); 30. Secondo libro delle Muse, a 4 voci, Rome 1558 (60); 31. Musica tolta da i madrig. di Claudio Monteverde, Milaan 1607; 32. Di Gio. Batt. Moscaglia, il secondo libro de madr. a 4 voci, Ven. 1585; 33. Il secondo libro della musica di Claudio Monteverde e d'altri autori .. fatta spirituale, Milaan 1608; 34. Madrigali di Filippo di Monte, a 5 voci, libro quinto, Ven. 1574 (92); 35. Philippe de Monte, Opera, ed. V.d. Borren, Düsseldorf, dl. XXV; 36. Livre de meslanges contenant un receuil de chansants a 4 parties, Leuven 1575; 37. Melodia olympica (zie blz. 26); 38, 39, 40. L. Marenzio's 1ste, 2de en 3de boek 5-stemmige madr. (zie blz. 24); 41. Madrig. a 4 voci di L. Marenzio, Ven. 1587; 42. Madr. di Gio. Piero Manenti Bolognese ... a 6 voci, Ven. 1574; 43. R.J. van Maldéghem, Trésor musical, collection authentique de mus. | |
[pagina 270]
| |
sacr. et prof. des anciens maîtres belges, Brussel 1877; 44. Secondo libro di madrigaletti et Napolitane a 6 voci di Giovanni de Macque, Ven. 1582; 45. Madrigali a 4, a 5 et a 6 voci di Giovanni de Macque, Ven. 1579; 46. Nervi d'Orfeo, Leiden 1605; 47. Madrigali a 5 voci di G.M. Nanino et A. Stabilo, Ven. 1581 (87); 48. Di Gio. Maria Nanino ... il primo libro de madr. a 5 voci, Ven. 1579 (88, 1605); 49. Di Marc' Antonio Pordenon il primo libro de madrigali a 4 voci, Ven. 1580; 50. Revista musicale italiana XXI (1914); 51. Symphonia angelica (zie blz. 26); 52. Spoglia amorosa, Ven. 1585; 53. The first sett of Italian madrigalls Englished by Thomas Watson, Londen 1590; 54. Nuova spoglia amorosa, Ven. 1593; 55. Scielta de madr. a 5 voci de diversi eccellentissimi musici, accommodati in motetti da Orfeo Vecchi, Milaan 1604; 56. Madrig. a 6 voci di Hippolito Sabino, libro primo, Ven. 1579; 57. Di Pietro Vinci siciliano ... il terzo libro de madr. a 5 voci, Ven. 1571 (79); 58. Canzonette a 4 voci di Hor. Vecchi, Neurenberg 1593 (1600/1, 1611); 59. Di Giaches de Wert, il primo libro de madrig. a 4 voci, Ven. 1561 (62, 64); 60. Musica transalpina, the second booke of madrigalls to 5 & 6 voices, Londen 1597; 61. Le veglie di Siena overo i varii humori della musica moderna, d'Horatio Vecchi, Ven. 1604.
Girolamo Conversi, afkomstig uit Correggio, stond in 1584 in dienst van kardinaal Granvelle, toen onderkoning van Napels. Io vò gridando (LXI) in: 4 en 18; Io cantaro (LXXII) in: 4.
Noë Faignient. Zuidnederlands componist, geboren te Kamerijk. Verwierf in 1561 het burgerrecht van de stad Antwerpen, waar hij zeker van 1575 tot 1580 woonde, en waar hij tussen 1595 en 1598 stierf. Chi per voi (XLIX) in: 26 en 46; Basciami vita (XLIII) in: 18 en 43; Questi ch'inditio (LV) in: 18 en 26.
Francesco Farina. Over hem is niets bekend. Slechts Vogel | |
[pagina 271]
| |
vermeldt hem, als de componist van Morirò cor mio (LXXXIV
Stefano Felis. Omstreeks 1550 geboren te Bari, en kapelmeester van de kathedraal aldaar in 1579. Woont te Napels in 1591, maar in 1602-1603 weer, als kanunnik der St. Nicolaaskerk, te Bari. Sonno, scendesti (LVIII) in: 12, 26 en 54.
Domenico Ferabosco. Over zijn leven kan niets met zekerheid worden gezegd. Men vermoedt dat hij geboren is te Bologna, 1513, waar hij kapelmeester der San Petronio geworden zou zijn; dat hij van 1550 tot 1555 als zanger in dienst van de paus is geweest. Zijn Io mi son giovanett' (XLV) werd zeer bekend; men treft het aan in: 1, 24, 28, 27, 9, 36, 19, 54, 8 en 50.
Giovanni Ferretti. Ferretti is ± 1540 te Venetië of Ancona geboren. Vanaf 1569 woonde hij in ieder geval te Ancona, waar hij in 1575 kapelmeester van de kathedraal was. Hij leefde nog in 1609. Hij heeft vooral canzoni alla Napolitana gecomponeerd, oorspronkelijk volksliedachtige composities, die echter bijna identiek met het madrigaal waren geworden. Un tempo (LXXIX) in: 13 en 18; Sù sù sù (LIII) in: 14; Basciami vita mia (LXXIII) in: 15.
Andrea Gabrieli. Geboren te Venetië, waarschijnlijk ± 1520. In 1558 was hij er organist van de San Marco, nadat hij een reis had gemaakt als gezel van Lasso. In 1584 werd hij eerste organist, maar dit schijnt wel zijn laatste promotie geweest te zijn. Hij stierf in 1586. Zijn talrijke composities, waarin veel Augenmusik voorkomt, waren nauw verbonden met het actuele Venetiaanse leven. Dolcissimo (LXII) in: 21; in 11 is op de muziek een geestelijke tekst toegepast: In tribulatione Dominum. Caro dolce (LII) in: 29; een geestelijke versie (Surge formosa) in: 3.
Giovanni Giacomo Gastoldi. Geboren te Caravaggio, ± 1550. Reeds vroeg naar Mantua, waar rond de hertogelijke familie | |
[pagina 272]
| |
der Gonzaga's een intens muziekleven bloeide. In 1582 werd hij, als opvolger van Giaches de Wert, kapelmeester van de Santa Barbara, de huiskapel der Gonzaga's. Hij schijnt geestelijke geweest te zijn. Na 1611 is hij gestorven. Zijn Balletti, vocaal-instrumentale stukken, werden zeer populair en zijn o.a. in Amsterdam gedrukt. Un nuovo cacciator (LXX, LXXI) in: 20.
Orlando di Lasso (Roland de Lâtre). Te Bergen in Henegouwen geboren, ± 1530. Gestorven te München, 1594. Zijn jeugd bracht hij in Italië door. Na nog enige jaren te Antwerpen gewerkt te hebben verbond hij zich voorgoed aan de hertogen van Beieren, bij wie hij in hoog aanzien stond. Zijn madrigalen maken slechts een betrekkelijk klein gedeelte uit van zijn grotendeels uit kerkmuziek bestaande oeuvre. Poich'el mio (XLIV) in: 23.
Domenico Lauro. Geboren te Padua, ± 1540. Vestigde zich omstreeks 1598 in Mantua, waar hij kapelmeester van de kathedraal werd.
Giovanni de Macque. Geboren te Valenciennes, ± 1552. Trok vroeg, waarschijnlijk al in 1566 naar Italië, waar hij leerling werd van Filippo di Monte, vermoedelijk te Rome. In 1586 ging hij naar Napels en trad in dienst van een adellijke familie, de Gesualdo's. In 1590 was hij tweede organist van de Annunziata, en in 1592 organist van de koninklijke kapel, waarvan hij daarna ook kapelmeester werd (1599). Hij stierf in 1614, als leermeester van een hele generatie Napolitaanse musici. Amore' l ver (XLVIII) in: 45 en 43; Amor io sent' (LXV) in: 44.
Giovampiero Manenti. Afkomstig van Bologna. In 1585 als musicus in dienst van Francesco de Medici, groothertog van Toscane. Vientene (LXIV) in: 42. | |
[pagina 273]
| |
Luca Marenzio. Geboren, in 1553, te Coccaglio, een onaanzienlijke plaats bij BresciaGa naar voetnoot1. Na zijn prille jeugd verbleef hij waarschijnlijk te Rome. Merkwaardig - als men denkt aan Stalparts Cecilialiederen - is het feit, dat hij in zijn jonge jaren twee breed opgezette motetten ter ere van St. Cecilia schreef, postuum gepubliceerd in zijn Sacrae Cantiones, 1616. Marenzio's eerst verschenen werk was een bijdrage aan een bloemlezing, in 1577. In 1579 trad hij te Rome in dienst van kardinaal Luigi d'Este, broer van de hertog van Ferrara, Alfonso. Door deze connectie met het huis Este werkte Marenzio ook wel voor het hof van Ferrara, wat hem in contact bracht met Tasso en Guarini, een soort van hofpoëten aldaar. Waarschijnlijk door geldnood gedreven, verrichtte hij sinds 1588 diensten voor de Medici in Florence, maar in 1589 keerde hij terug naar Rome. Nu stond hij onder de hoge bescherming van leden van verscheidene vooraanstaande families, o.a. van Virginio Orsini, hertog van Bracciano, van wie hij een appartement in de villa Orsini ter beschikking kreeg. Vanaf 1591 was Cinzio Aldobrandini zijn maecenas, de latere kardinaal (1594), invloedrijk neef van paus Clemens VIII. Marenzio nam zijn intrek in het Vaticaan. Ook hier had hij veelvuldige contacten met Tasso en Guarini. In 1595 trok hij naar Krakow, om zich in dienst te stellen van koning Sigismund III van Polen. Hij keerde hiervandaan weer spoedig terug, wijd en zijd beroemd. In 1599 overleed hij - men heeft gemeend aan een gebroken hartGa naar voetnoot2 -, in de villa Medici op de Pincio, toen hij daar de gast was van zijn broer, die er een functie vervulde. Marenzio ligt begraven in de S. Lorenzo in Lucina te Rome. MarenzioGa naar voetnoot3 wordt beschouwd als de grootste componist van | |
[pagina 274]
| |
madrigalen. Zijn muziek, waarvan veel met pastorale teksten, o.a. van Guarini, is dè vertegenwoordigster van de bloeitijd van het madrigaal en is ook in de zeventiende eeuw nog bij velen bekendGa naar voetnoot1, vaak echter door geestelijke omwerkingenGa naar voetnoot2. Van Marenzio's composities - een respectabel aantal; o.a. negen boeken vijfstemmige madrigalen - is een moderne heruitgave opgezet, waarin tot nu toe echter slechts een gedeelte der vijfstemmige madrigalen is uitgekomenGa naar voetnoot3. Madonna mia gentil (I) in: 51, 53; Cantava la più (II) in: 19, 53 en 46; Deggio dunque (III) in: 19, 37, 3 (Vulnerasti cor meum); het 1ste deel ook, in een geestelijke bewerking (Ergo ne vis) in: 31; het 2de dl. ook in: 26; Occhi lucenti (VI) in: 18; Questa di verd' (XIII) en Partirò dunque (XIV) in: 53; Lasso ch'io ardo (XVIII) in: 18 en 53; Tirsi morir volea (XX) in: 52, 22, 26 en 19; Dolorosi martir (XXI) in: 19, 60 (Dolorous mourneful), 25 (Ganz traurig und betrübt); Fillida mia (XXIII) in: 18 en 3 (Carissima soror); Ohime (XXIV) en Venuta era (XXV) in: 53; Già torna (XXVII) in: 46; Spuntavan gia (XXXI) in: 19, 53 en 37; Crudel perche mi (XXXIII) in 53; Parto da voi (XXXIV) in: 26 en 46; Ecco che 'l ciel (XXXV) in: 46; Che fa hoggi (LVII) in: 38, 52, 26, 19, 54 en 46; geestel. bewerkingen in: 33 (De te, de tuo sole), en: 3; Dissi à l'amata (LXIX) in: 32, 41 en 54; Amor poiche (LXXV) in: 39 en 18; geestel. bewerkingen (Ego dilecto meo en Quam pulchra es) in: 3; Rose bianche (LXXVI) in: 40; Non al suo amante (LXXXIII) in: 41.
Filippo di Monte. Geboren te Mechelen, 1521. Na zijn eerste muzikale opleiding ontvangen te hebben in een der scholen van zijn geboorteplaats trok hij naar Italië, naar Venetië of | |
[pagina 275]
| |
Rome. Omstreeks 1540 vinden we hem in dienst van een adellijke familie te Napels. Na 1550 ging hij naar Rome, maar korte tijd daarop naar Antwerpen, waar hij onder de bescherming stond van de bankier Johann Fugger. Een reis naar Londen leverde hem geen betrekking op. Via Antwerpen reisde hij weer naar Italië (± 1555). In 1568 trad hij als kapelmeester in dienst van Maximiliaan II. Wenen en Praag bleven daarna de plaatsen waar hij vertoefde, tot zijn dood toe (1603). Hij is de vruchtbaarste componist van madrigalen. Alma ben nata (XXXVI) en Da bei rami (XXXVIII) in: 43; Poich 'el mio (XLIV) in: 35; Veramente in amore (LX) in: 34 en 7.
Giovanni Maria Nanino. Geboren te Tivoli, ± 1545. Studeerde muziek te Rome, waarna hij als zanger in de S. Maria Maggiore zijn vorming voltooide als leerling van Palestrina. In 1575 werd hij benoemd tot kapelmeester der S. Luigi de' Francesi, in 1577 tot zanger der pauselijke kapel, in 1579 tot kapelmeester der S. Maria Maggiore. Hij vestigde in Rome een openbare muziekschool, de eerste in Italië. Nanino maakte, behalve als componist, ook naam als geleerde contrapunctist. In 1604 werd hij kapelmeester der Sixtijnse kapel. Hij stierf in 1607. Morir non puo (L) in: 48, 52 en 53; geestel. bewerkingen in: 55 (Laetamini in Domino) en in: 3 (Dilectus meus); Scoprirò l'ardor (LI) in: 29, 47, 52 en 16; geestel. bewerkingen in: 55 (Assumpta est Maria) en in: 3 (Mater intemerata); Amor deh dimmi (LIX) in: 52 en 3 (Mater intemerata); Lasso ch'ogni (LXXVII) in: 42 en 46.
Andreas PevernageGa naar voetnoot1. Geboren te Harelbeke bij Kortrijk, 1543. Na in 1563 even kapelmeester der St. Salvatorkerk te Brugge te zijn geweest, ging hij naar Kortrijk, waar hij van 1563 tot 1585 kapelmeester van de O.L.-Vrouwekerk was, | |
[pagina 276]
| |
en een vooraanstaande rol speelde in het stedelijk muziekleven. In 1578, na het optreden van Datheen, werd de uitoefening van zijn ambt te Kortrijk onmogelijk. Hij trok naar Antwerpen, waar hij in 1583 de verzamelbundel Harmonia celeste uitgaf, opgedragen aan Cesare Homodei, waarschijnlijk een daar gevestigde Italiaanse koopman of bankier. In 1584 oefende Pevernage zijn ambt weer uit te Kortrijk, maar in 1585 werd hij kapelmeester der O.L.-Vrouwekerk te Antwerpen. Zijn huis werd ook hier een middelpunt van muziekleven; Jan van der Noot getuigt hiervan: ‘Tis mijnen ooghen vreughdt, en tis lust mijner ooren, / U goedt leven te sien en U schoon liet te hooren / Tot Pivernages huys daer d'eel gheesten vergheeren’. Pevernage stierf in 1591. Quando la voce (XLI) en Dolce mio foco (LVI) in: 43.
Pietro Philippo. Engelsman, geboren ± 1560. Hij leefde in de Nederlanden, maar was als componist geheel en al Italiaan. Philippo was geestelijke, en als organist in dienst van de aartshertogen. Na 1596 hield hij zich vooral met kerkelijke composities bezig. Hij stierf waarschijnlijk te Brussel, ± 1635.
Marc' Antonio Pordenon. Deze Italiaanse componist was kapelmeester van de S. Marco te Pordenone in Lombardije. In 1580 bezat hij deze titel niet meer. Zijn Donna la bella (XLII) in: 49 en 26.
Spirito da Reggio. Zijn Dolci contrade (XXXVII) in: 6.
Hippolito Sabino. Zijn Tirsi in ira (LXXVIII) in: 56.
Alessandro Striggio. Mantuaans edelman, geboren ± 1535. Als musicus heeft hij nooit een functie waargenomen, maar hij noemde zich dienaar van de ‘Illustrissimo et Eccellentissimo Cosmo de Medici Duca di Firenze e di Siena’. Hij maakte in 1567 een grote reis door Frankrijk, Engeland en Vlaanderen; verbleef daarna te Florence en Ferrara, maar vooral te Man- | |
[pagina 277]
| |
tua. Hij overleed tussen 1587 en 1596. Chi fara fed' (XXVIII) in: 5; geestel. bewerking (Sponsa eterni Patris) in: 3.
Orazio Vecchi. Geboren te Modena, 1550. Ontving h. wijdingen. Publiceerde pas in 1578 of 1579 zijn eerste boek, maar had toen toch al een zekere faam. In 1583 werd hij kapelmeester van de kathedraal van Modena. In 1586 hetzelfde te Reggio, doch slechts voor kort: spoedig werd hij kanunnik te Correggio, en in 1591 aartsdeken. In 1593 verliet hij deze stad, om zich voorgoed te Modena te vestigen. De temperamentvolle componist en dichter - hij dichtte veelal zelf zijn teksten -, die zelfs voor een duel niet terugschrok, werd in 1604 door zijn bisschop wegens onmin ontslagen als koormeester. Het jaar daarop stierf hij. Vecchi is een meester in het lichtere stuk, de canzonetta. Een groot deel van zijn muziek verscheen als een soort zangspelen. Tru mille fiamme (LXXIV) in: 17, 52, 58 en 61.
Cornelis Verdonck. Zuidnederlands componist, geboren te Turnhout, 1563. Genoot zijn muzikale opleiding te Antwerpen, waar hij zijn hele leven bleef, en in 1625 begraven werd. Componeerde vooral Italiaanse madrigalen. Bij de intocht van Albert en Isabella, 1599, schreef hij een cantate voor zes stemmen. Donna bella (LXVII) in: 26; A che piu strali (LXXXI) in: 43.
Pietro Vinci. Geboren te Nicosia, Sicilië, ± 1540. Was kapelmeester der S. Maria Maggiore te Bergamo in 1571, en vervulde vanaf 1581 dezelfde functie in Nicosia. Vruchtbaar componist van kerkmuziek. Zijn Sappi signor (XXIX) in: 57; een geestel. bewerking (Ad Dominum cum tribularer clamavi) in: 55.
Giaches de Wert. Zuidnederlands componist; zijn geboorteplaats (Antwerpen?) en -jaar (± 1536) onzeker. Zeer jong nog | |
[pagina 278]
| |
ging hij naar Italië, vanwaar hij nooit terugkeerde. Bracht zijn jonge jaren door in het koninkrijk Napels, en werd daarna dienaar der graven van Novellara, Gonzaga's. Omstreeks 1565 trad hij in dienst van de Gonzaga's in Mantua. Zijn zeer avontuurlijk en romantisch leven - hij stond een tijdlang in intieme betrekking tot de dichteres Tarquinia Molza - eindigde in 1596. Chi salira per me (LXVIII) in: 30, 59, 26, 10 en 2. |
|