Madrigalia
(1960)–Joannes Stalpaert van der Wiele– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
XIX.1.[regelnummer]
L'alto e nobil pensier che sì sovente
A me stesso mi fura e'n ciel mi mena,
M'havea tolto dal mondo e da la gente,
E lontanato già d'ogni mia pena,
5.[regelnummer]
Che la mia vaga luc' alma e serena
Folgorando d'un foc' honesto ardente
Subito quasi un sol mi fù presente
Tal ch'agghiacciar sentì ciascuna vena.
Luca Marenzio, 5de boek a 5 (uitg. Einstein dl. II, blz. 76). Tekst, volgens Einstein (It. madr. II, blz. 642), van Jacopo Sannazaro. 1.[regelnummer]
De verheven en edele gedachte, die zo dikwijls
Mij van mijzelf wegvoert en ten hemel leidt,
Had mij eens weggenomen van de wereld en van de mensen,
En verwijderd reeds van al mijn leed,
5.[regelnummer]
Toen mijn lieflijk licht, weldadig en helder,
Schitterend van een eerbare, vlammende gloed,
Plotseling, als een zon, mij verscheen,
Zodat ik elke ader in mij voelde bevriezen.
| |
[pagina 115]
| |
L'asto. 17.1.[regelnummer]
D'wijl ick werelds mensch / vast mijn tijt verleurde /Ga naar voetnoot1.
En mijn hoofd eens misschien ten hemel beurde /
Als juyst 't schoon gestart de wereld verclaerde /Ga naar voetnoot3.
Hoe schoon den Hemel was boven de aerde /Ga naar voetnoot4.
5.[regelnummer]
Quam my een heiligh licht / door Godes segen /
Blicks-gewijse / vermengt met dunnen reghen /Ga naar voetnoot6.
Haestelijck lijf en ziel alsoo beweghenGa naar voetnoot7.
Dat my de werld gansch is gheworden tegen.
|
|